Spreekwoorden met `stek`

Zoek


56 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `stek`

  1. dat kan hij in zijn zak steken (=dat is raak - die zit!)
  2. de bazuin steken (=de lof verkondigen)
  3. de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
  4. de broodkruimels steken hem (=hij kan de welstand niet dragen)
  5. de draak met iets steken (=ergens niets van geloven en er grapjes over maken)
  6. de gek met iemand steken (=spotten met iemand)
  7. de hand in eigen boezem steken (=zijn eigen fout inzien)
  8. de handen uit de mouwen steken (=aan de slag gaan en aanpakken)
  9. de hoofden bij elkaar steken (=overleg plegen)
  10. de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
  11. de koppen bij elkaar steken (=overleggen)
  12. de kuif opsteken (=kwaad worden)
  13. de lont in het kruit steken/werpen (=een uitbarsting veroorzaken)
  14. de naald in het spek steken. (=stoppen met werken.)
  15. de nek uitsteken (=risico nemen)
  16. de ogen uitsteken (=jaloers maken)
  17. de paal door de oven steken (=bankroet gaan, zich te gronde richten)
  18. de vlag uitsteken (=ergens erg blij mee zijn)
  19. distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  20. een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
  21. een speldje bij iets steken (=een onderwerp niet verder uitdiepen, van gespreksonderwerp veranderen)
  22. een stok in het wiel steken (=iets of iemand tegenwerken)
  23. een veer op de hoed steken (=een compliment geven/krijgen)
  24. een veer op zijn muts steken (=een compliment geven/krijgen)
  25. er de hand voor in het vuur steken (=heel zeker weten dat iets zo is)
  26. er de kat insteken (=ermee ophouden)
  27. er de vingers voor durven opsteken (=iets durven aanvaarden - zijn verantwoordelijkheid durven opnemen)
  28. er een stokje voor steken (=iets verhinderen)
  29. het hoofd opsteken (=zich weer doen opmerken)
  30. horzels steken niet en hommels doden niet. (=mensen met een grote mond dragen het minste bij)
  31. iemand de loef afsteken (=ergens beter in zijn dan iemand)
  32. iemand de ogen uitsteken (=iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt)
  33. iemand een hart onder de gordel/riem steken (=iemand moed inspreken)
  34. iemand een pluim op zijn hoed steken (=iemand complimenteren)
  35. iemand een veer in de broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)
  36. iemand een veer op de hoed steken (=iemand vertellen dat die z`n werk goed gedaan heeft)
  37. iemand in de ogen steken (=iemand ergeren)
  38. iemand naar de kroon steken (=z`n best doen anderen te overtreffen)
  39. iets achter de kiezen steken (=iets eten)
  40. in de krop steken (=hinderen , onverwerkt zijn)
  41. in de ogen schijnen/steken (=hinderlijk zijn, ergeren)
  42. in een slecht vel steken (=ongezond zijn - iets ongunstigs te verwachten hebben)
  43. in het harnas steken (=woedend zijn)
  44. in iemands vel steken (=het lichamelijke lot van iemand anders ondervinden)
  45. je hand in een wespennest steken (=zich bemoeien met een problematisch onderwerp en wellicht daardoor zelf moeilijkheden krijgen)
  46. je kop in het zand steken (=doen alsof iets (een probleem) er niet is)
  47. je kruk ergens tussen steken (=ergens ter hulp komen)
  48. je mening niet onder stoelen of banken steken (=je mening niet verbergen, openlijk voor je standpunten uit durven komen, bij voorbeeld van afkeuring van iets)
  49. je neus in andermans zaken steken (=zich bemoeien met zaken die je niet aangaan)
  50. je voelhorens uitsteken (=trachten te achterhalen)

7 betekenissen bevatten `stek`

  1. iets/iemand in de gaten hebben/krijgen (=doorkrijgen hoe dingen in elkaar steken of zicht houden op de situatie)
  2. goed geld naar kwaad geld gooien (=geld ergens insteken waarvan bekend is dat het verlies oplevert)
  3. wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet het onkruid van een ander niet (=het is beter om energie te steken in het verbeteren van jezelf, dan in het bekritiseren van anderen)
  4. de rode haan laten kraaien (=iets in brand steken)
  5. zo blind als een mol (=stekeblind)
  6. een lange neus maken (=tong uitsteken, iemand iets inpeperen (Jaloers maken))
  7. met zijn tien geboden eten (=zonder bestek met de vingers eten)

39 dialectgezegden bevatten `stek`

  1. a stek sekklaa (=een stuk chocolade) (Wetters)
  2. aste den hond wilts slaeg gaeve, vènds te wol ne goeje stêk (=je vindt wel altijd een goede reden om iemand te kraken) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. aste stek stijf steet, ès ten aajl al vliege (=als een man een erectie krijgt verliest hij zeker zijn verstand) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. da komp nie zo krek of dat stek niet zo nauw (=dat komt niet zo precies) (Drents)
  5. dae hèt ën haaf stèk èn zëne gielës (=die is ladderzat) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. Dae stinkt nao de stek (=Solliciteren naar een pak slaag) (Steins)
  7. das ë stèk hinnestront (=dat is uitschot !) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. de bès ë stèk stront (=je deugt voor niets !) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de höbs e ferm stèk én zen kloete (=je bent ladderzat) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. Den hef ne stek lös. Doar is ne stek an lös (=Die is niet helemaal goed wijs) (Twents)
  11. det stêk ich in miene holle tant (=dat is te weinig eten) (Opglabbeeks)
  12. doa wil ich ok eens met mijne stek in keuteren (=daar wil ik met mijn stok in peuteren) (Diesters)
  13. ë stèk èn zën kammezol hëbbe (=ladderzat zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. ë stèk èn zën viet hëbbe (=zat zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. e sték en zene koljée (=zat) (Bilzers)
  16. e stèk èn zëne zjilae hëbbe (=zat zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. é stek in z'n viet hebbe (=zat zijn) (Vlijtingens)
  18. e stëk in zene kroög hebbe (=zat zijn) (Bilzers)
  19. e stëk stront (='n verwend persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. Eè stèk in zi-jn veet hebbe (=Een stuk in zijn voeten hebben) (Brees)
  21. ei gaf èm ne goeie stek (=hij gaf hem een niet mis te verstaan antwoord) (Sint-Niklaas)
  22. gelijk mètte hinne op stek goên (=vroeg gaan slapen) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. hi-j stek niet goed in zien vel (=Geen goede gezondheid) (Giethoorns)
  24. ich hëb de stêk ènt koet gestoëkë (=ik heb de deur op slot gedaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. Ik bin stek of! (=Ik ben doodmoe!) (Westfries)
  26. je gaf ne stek tusschn vel en vlièès (=hij maakte een kwetsende opmerking) (Kortemarks)
  27. mèt ne stêk bau een versjet wor op vastgebonne, stoepde vër de vèsse èn de biëk (=we spitsten de vissen uit de beek op een vork die vastgemaakt was op een lange stok) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. mètte hinne op sték goên (=vroeg gaan slapen) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. op de loaëste stek (=op het allerlaatste) (Kaprijks)
  30. op nen ek in ne stek (=bijzonder snel) (Kaprijks)
  31. spring naut verder dan zene stek lank ès (=ga nooit buiten je kunnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. steekt er ne stek aan (=geef het op) (Deinzes)
  33. stèk in do (=knikkeren in een kuiltje) (Axels)
  34. stek oe nich in de rugge! (=pas je wel op met dat mes!) (Twents)
  35. stik de stêk ènt koet, dan hulste te në man vër gene kloet (=als een man een erectie krijgt verliest hij zeker zijn verstand) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. van zene stek (klot) gon (=in zwijm vallen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. ze zèk zjus waaj 't èn 't stèk steet (=zij draait niet rond de pot) (Bilzers)
  38. zich e stëk èn zën kammëzol zaupe (=zich een stuk in zijn voeten drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. zich e stëk èn zëne gielës drinke (='n stuk in zijn kraag drinken) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen