Spreekwoorden met `slag`

Zoek

41 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `slag`

  1. aan de slag gaan (=beginnen te werken, starten)
  2. als bij toverslag (=zeer snel, plotseling)
  3. als een donderslag bij heldere hemel (=een onverwachte gebeurtenis, die een grote schok teweeg brengt)
  4. armslag krijgen (=meer mogelijkheden krijgen)
  5. beslagen ten ijs komen (=goed voorbereid zijn)
  6. bij schering en inslag gebeuren (=erg vaak gebeuren)
  7. buiten zijn hoefslag gaan (=hij heeft er geen invloed over)
  8. dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
  9. dat zijn aambeien met slagroom (=dat heeft niets met elkaar te maken)
  10. de nekslag geven (=door iets wordt de situatie een te groot probleem waardoor men het niet meer aan kan)
  11. de slagpen uittrekken (=van zijn macht beroven)
  12. een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
  13. een slag om de arm houden (=niet direct alles vertellen of voorzichtig zijn om toekomstige problemen voor te zijn)
  14. een tegenslag (=een onverwacht nadelig feit of voorval)
  15. er een slag naar slaan (=raden)
  16. er komt moord en doodslag van (=het komt tot grote problemen)
  17. er slag van hebben (=iets handig kunnen doen)
  18. goed beslagen (=met de nodige kennis en ervaring)
  19. helemaal van slag zijn (=in de war zijn)
  20. het beste paard van stal wordt overgeslagen (=grappige uitspraak wanneer iemand overgeslagen wordt)
  21. het is hem (hoog) in de bol geslagen. (=hij voelt zich ver boven anderen verheven)
  22. iemand de genadeslag geven (=iemand die al in grote moeilijkheden zit nog een probleem erbij geven zodat diegene het niet meer aan kan)
  23. in de aanslag brengen (=gereedmaken)
  24. in het hoekje zitten waar de slagen vallen (=zich in een groep bevinden die altijd het moeilijk heeft of problemen krijgt)
  25. je beslag krijgen (=definitief ten einde lopen , beslist worden)
  26. je slag slaan (=op het goede moment de kansen benutten, bijv. dingen kopen)
  27. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  28. met beslagen paarden op het ijs komen. (=goed voorbereid zijn voor zijn taak)
  29. met blindheid geslagen zijn (=verblind zijn, volkomen gebrek hebben aan inzicht)
  30. met de Franse slag (=slordig, met weinig aandacht uitgevoerd)
  31. met stomheid geslagen (=plotseling geen woord meer kunnen zeggen)
  32. met vlag en wimpel slagen (=met een zeer goede beoordeling slagen)
  33. onbeslagen ten ijs komen (=niet voorbereid zijn)
  34. op slag (=onmiddellijk)
  35. uit de lijken geslagen (=totaal van zijn stuk gebracht)
  36. uit het veld geslagen zijn (=helemaal van streek zijn)
  37. uit zijn lood geslagen zijn (=verbaasd zijn, niet goed meer weten hoe het verder moet)
  38. veel omslag maken (=veel bijzonders doen)
  39. waarheid met de slag om de arm (=een waarheid die vele facetten kent)
  40. weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
  41. zonder slag of stoot (=zonder het minste probleem)

41 betekenissen bevatten `slag`

  1. de handen uit de mouwen steken (=aan de slag gaan en aanpakken)
  2. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  3. waar een wil is is een weg (=als je iets echt wilt, dan zul je ook slagen /de weg vinden naar je doel)
  4. oude paarden jaagt men aan de dijk (=als men zijn taak niet goed meer aankan, wordt men ontslagen)
  5. op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
  6. op de been blijven (=blijven staan; niet ziek worden; niet verslagen worden)
  7. eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
  8. op je baadje krijgen (=een pak slagen krijgen)
  9. ongeluk komt zelden alleen (=een tegenslag wordt vaak gevolgd door nog meer problemen)
  10. op de schopstoel zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  11. op de wip zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  12. op de wipstoel zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  13. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
  14. met de muts naar iets gooien (=ergens geen zorg aan besteden / er een slag naar slaan, ernaar raden)
  15. ruim zijn aandeel in `s werelds lief en leed gehad hebben (=genoeg geluk en tegenslagen gekend hebben)
  16. het beste paard van stal wordt overgeslagen (=grappige uitspraak wanneer iemand overgeslagen wordt)
  17. het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje (=het leven is niet een en al geluk maar kent soms ook tegenslag)
  18. van hoop alleen kan men niet leven. (=hoop is belangrijk maar niet voldoende om te slagen in het leven)
  19. een goed zeeman wordt ook wel eens nat (=ieder kent zijn tegenslagen)
  20. ieder moet zijn eigen kruis dragen (=ieder moet zijn eigen tegenslagen verwerken)
  21. een pechvogel (=iemand die steeds tegenslag heeft)
  22. wie veel eist krijgt veel. Wie te veel eist krijgt niets (=je kan door het te vragen veel bij mensen gedaan krijgen, maar als je onredelijk wordt zal je worden overgeslagen)
  23. iemand beest maken (=kaartspel : zorgen dat iemand geen enkele slag haalt)
  24. met vlag en wimpel slagen (=met een zeer goede beoordeling slagen)
  25. het in Keulen horen donderen (=met stomheid geslagen zijn)
  26. het staal wordt in de wind gehard. (=moeilijkheden en tegenslagen kunnen je sterker maken)
  27. na regen komt zonneschijn (=na een periode van tegenslag, komt er een betere tijd)
  28. per couvert (=onder omslag)
  29. de schop krijgen (=ontslagen worden)
  30. op de keien komen (=ontslagen worden)
  31. de zak krijgen (=ontslagen worden)
  32. op straat staan/zitten (=ontslagen zijn - geen onderdak meer hebben)
  33. ze slaan een snoek (=roeiers die een slag met hun riem missen)
  34. de vuurproef doorstaan (=slagen in de moeilijke onderneming)
  35. je handen overspelen (=te veel eisen en daardoor niet slagen)
  36. je hand overspelen (=te veel eisen en daardoor niet slagen)
  37. in zak en as zitten (=terneergeslagen zijn (oorspronkelijk: Joodse rouw))
  38. in zulke vijvers vangt men zulke vissen (=van dat slag volk mag men dat verwachten)
  39. in zulk water vangt men zulke vissen (=van dat slag volk mag men dat verwachten)
  40. ongelukkig in het spel gelukkig in de liefde (=wie tegenslag heeft in het spel heeft misschien wel geluk in de liefde)
  41. het is of de drommel er mee speelt. (=zo veel tegenslagen dat het absurd wordt)

50 dialectgezegden bevatten `slag`

  1. ` 't zal d'r aan ligke wi-j 't veltj` zag de bezeuker wi-j ze 'm vrooge um te bliêve aete en hae keek nao de dröppel aan de vrouw eur naas (=niet meteen toehappen, een slag om de arm houden) (Weerts)
  2. 'j é ne slag van de meuln gad (=niet goed bij zijn verstand) (Knesselaars)
  3. 'K goaj olichte ne droai geev'n (=Nog 1 keer en ik zal u een slag geven) (Harelbeeks)
  4. 'n Mot op zijne kop geven. (=Een slag op het hoofd geven.) (Bevers)
  5. 'n slag voor je harses (=Draai voor je oren) (Termeis)
  6. a een sjoufelet geven (=een slag geven met de vlakke hand) (Erps)
  7. ae vangt / sloat d'r neffen / droat deur / zie ze vliegen / ee ne slag van de meulen g'ad (=hij is gek) (Wichels)
  8. ajei ne slag van de meule gat (=hij is niet goed wijs) (Antwerps)
  9. bie een kromme stok un rechte slag promberen te heven (=krom en recht) (Zeeuws)
  10. dae hèt zene kop goed gestaute (=die heeft een slag van de hamer gehad) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Dan pei heit ne slag op zaine keitel! (=die man is gek!) (Brussels)
  12. daoretie slag van (=daarin is hij bedreven) (Oudenbosch)
  13. De buk is vet (=Hij heeft financieël een goede slag geslegen) (houthulst)
  14. de kluts kwieët ziejn (=van slag zijn) (Neerpelts)
  15. de kluts kwijt zijn (=van slag zijn) (Mols)
  16. de moes nauts ët aaterste van zën toeng loëte zien (=zorg dat je nog altijd een slag om je arm houdt) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. der ne slag in slaon (=een gok doen) (Kortemarks)
  18. Die maak ie de pis niet lauw (=Die raakt niet zo gauw van slag) (Drents)
  19. diën ei ne slag van de meule gat (=die is niet goed wijs) (Antwerps)
  20. doet-er nekieër ne slag in (=probeer eens te raden) (Kaprijks)
  21. E dok ip je muule. (=Een slag op je mond.) (Brugs)
  22. e slag van Sliengers muln en (=Gek zijn) (Veurns)
  23. e sleuver doeën (=Een slag slaan) (Veurns)
  24. e' radaas teje z'n snep (=Een slag tegen het hoofd) (Hulshouts)
  25. één 'n vlieg oafvang'n (=iemand net een slag voor zijn) (Westerkwartiers)
  26. Een dorre op oe totte (=Een slag in je gezicht) (Maldegems)
  27. een goej kërmel verkope (=een goed slag toedienen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. een klapper maken (=je slag slaan in de handel) (Bargoens)
  29. een klasj op zèn bakkes (=een klets / slag in zijn gezicht) (Meers)
  30. een mot geven (=een slag geven) (Vrasens)
  31. Een mot oep aa bakkes (=Een slag op je gezicht) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  32. een mot op a wezen (=een slag in het gezicht) (Temses)
  33. Een mot/toek oep a bakkes (=Een slag in je gezicht) (Mechels (BE))
  34. een muilpjeir krijgen (=een slag in het gezicht krijgen) (Sint-Niklaas)
  35. Een peer oep oewen appel kraaige (=Een slag op het hoofd krijgen) (Antwerps)
  36. een peir oep aa bakkes (=een slag op uw gezicht) (Zichems)
  37. een plak op a bakkes (=een slag in je gezicht) (Meers)
  38. een slag op uw kop (=een toarte op uie kop) (Zingems)
  39. een voenk oep zen keut (=Een slag op zyn oog) (Schunnebroecks)
  40. Een vots oep ur maal kreige (=een slag op het gezicht krijgen) (Tiens)
  41. een waffël op ze gezich krijge (=een slag aan de kop krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. ei et de vitvoat (=Hij heeft de slag te pakken, hij heeft de gang er in) (Volendams)
  43. Gans van de wap aaf zeen. (=Helemaal van slag zijn.) (Steins)
  44. gèn slag uutvoere (=iets doen) (Genneps)
  45. genen doef doen (=geen slag uitvoeren) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. gif em ne slag in ze leen en ze gat volt of (=van iemand met een tengere lichaamsbouw zegt men) (lichtervelds)
  47. haat zën waffël ùmér tau, aanës kraajgste ën goej waffel op ze bakkës (=zwijg nu voor je een slag tegen je kop krijgt) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. hee slaagt noar zien va - he hef't slag van zien vaar. (=hij lijkt op zijn vader) (Twents)
  49. hij het d'r slag van (=hij kan het uitstekend) (Westerkwartiers)
  50. hij holt 'n slag om 'e aarm (=hij houdt iets achter) (Westerkwartiers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen