Spreekwoorden met `schip`

Zoek

23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `schip`

  1. alle baat helpt zei de schipper, en hij blies in het zeil (=alle beetjes helpen)
  2. als `t schip zinkt dan zinkt ook de lading (=als een zaak bankroet gaat, dan is men meestal ook alles kwijt)
  3. als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
  4. daar komt een schip met zure appels (=daar komt een stevige regenbui aan)
  5. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  6. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  7. de wal keert het schip (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
  8. een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
  9. een schip op het strand is een baken in zee (=van de fouten die anderen hebben gemaakt kun je zelf veel leren)
  10. er dienen geen twee masten op een schip (=er kan er maar één het bevel voeren)
  11. er is maar een grote mast op een schip (=er is er maar één de baas)
  12. geen twee kapiteins op één schip (=er moet maar één persoon de leiding hebben, anders gaat het niet goed)
  13. het schip ingaan (=groot risico nemen, leidend tot verlies)
  14. het zinkende schip verlaten (=ervandoor gaan als de zaak misgaat)
  15. in het achterschip geraken (=in zaken achteruit gaan)
  16. in het zicht van de haven schipbreuk lijden (=op het laatste nippertje nog verliezen)
  17. je schip is binnen (=hij heeft zijn fortuin gemaakt)
  18. schip met zure appelen (=wolk die regen en storm voorspelt)
  19. schipbreuk lijden (=het niet tot zijn doel geraken / mislukken)
  20. schoon schip maken (=schulden betalen, de boel opruimen, na ruzie/problemen samen er uit komen en het verleden laten rusten)
  21. tussen de wal en het schip geraken (=in de knel komen, iets raakt per ongeluk verloren of zoek)
  22. tussen wal en schip vallen (=er niet bij passen of genegeerd worden.)
  23. zijn schip voert te grote zeilen (=te veel geld uit geven)

3 betekenissen bevatten `schip`

  1. naar de kabeljauwskelder (=schip wat gezonken is)
  2. naar de bar(re)biesjes gaan (=totaal verloren gaan zonder dat er iets van overblijft (bijv. een schip dat vergaat))
  3. naar de kelder gaan (=verongelukken (en met een schip: zinken))

48 dialectgezegden bevatten `schip`

  1. 'k kois men schip af (=Ik stop ermee) (Baasrode)
  2. 'n schip met zure abbels (=een stortbui) (Westerkwartiers)
  3. 'n schip op 't strand, is 'n boak'n ien zee (=houdt het ongeval van iemand anders voor ogen) (Westerkwartiers)
  4. 't Gat in zien / 't schip op zien / anzetten / ze schupp' ofkuschen (=Vertrekken) (Veurns)
  5. 't leste schip moet ok vracht hemm'm (=je hoeft je niet altijd te haasten) (Westerkwartiers)
  6. 't leste schip moet ook vracht hemm'n (=je moet ook wat bewaren voor laatkomers) (Westerkwartiers)
  7. 't leste schip mot ok vracht hemm'n (=maak je niet zo druk) (Westerkwartiers)
  8. 't schip verging met man en muus (=het schip verging geheel en al) (Westerkwartiers)
  9. Allièn es 't schip meej dubbeltjes oankomt (=Alleen als het schip met dubbeltjes aankomt) (Brakels (gld))
  10. as 't schip met geld komt (=dat komt met Sint Juttemes) (Westerkwartiers)
  11. d'r komt 'n schip met zure abbels aan (=er komt een bui regen deze kant op) (Westerkwartiers)
  12. d'r vaalt 'n baarg tuss'n waal en schip (=er wordt veel vermorst) (Westerkwartiers)
  13. d'r vaalt wel es wat tuss'n waal en schip (=er gaat wel eens iets verloren) (Westerkwartiers)
  14. de bezzem moet d'r deur!! (=ze moeten schoon schip maken!!) (Westerkwartiers)
  15. de wal keert 't schip (=er komt vanzelf een einde aan de malaise) (Westerkwartiers)
  16. der me vule voeten deuregon (=schoon schip maken) (Veurns)
  17. dër mètte groeëve bossel dërgon (=schoon schip maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. die ien ' t schip zit moet metvoar' n (=als je lid bent van een club moet je ook meedoen) (Westerkwartiers)
  19. Er komp een schip mit zoere appels an (=Zwaar weer op komst) (Giethoorns)
  20. gien twee kapteins op één schip (=er kan maar één de baas zijn) (Westerkwartiers)
  21. hae vaegde zen kloete traon (=de kapitein verliet het zinkend schip) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. Hi'j zit in 't aachterste schip (=Hij is het laatst aan de beurt) (Giethoorns)
  23. hij hep een stee (=hij is heeft een baan op het schip) (Katwijks)
  24. j is gièène schip teegn ze gat wêird (=hij deugt helemaal niet) (Lichtervelds)
  25. je krièèg ne schip oender ze vioole (=hij kreeg een schop tegen zijn achterste) (Kortemarks)
  26. je scheurt ze puuste, je kuust zn schip of, je muus et of (=hij gaat er vandoor) (Kortemarks)
  27. jes giene schip téén zijn kluutn werd (=nergens goed voor zijn) (Knesselaars)
  28. jis gièène schip teegn ze gat weîrd (=hij deugt niet) (Kortemarks)
  29. jis gièène schip teegn ze gat wêird (=hij is niets waard) (Lichtervelds)
  30. ne schip in ou ol (=een schop onder uw achterste) (Moes)
  31. ne schip in zen kloeiten geiven / ne schip onder zen vioel geiven (=iemand een trap geven) (Aalsters)
  32. ne schip onder zijn kluutn géévn (=trap tegen zijn achterste geven) (Knesselaars)
  33. schip met zoere appeln (=zware bui) (Twents)
  34. schip: Ik kois ie mijn schip af (=Ik hou er hier mee op) (Lebbeeks)
  35. schoon schip moak'n (=alle misere overboord gooien) (Westerkwartiers)
  36. Un schip meej zure appels (=Een schip met zure appels) (Brakels (gld))
  37. utwien un schip oender z'n kloaten geejven (=iemand een trap geven) (Brugs)
  38. we kiek'n wel woar 't schip strand (=we zien wel hoe ver we komen) (Westerkwartiers)
  39. wel ien 't schip zit moet metvoar'n (=wie lid is van een vereniging moet actief meedoen) (Westerkwartiers)
  40. wel ien ' t schip zit moet voar' n (=je moet je inzetten voor je job) (Westerkwartiers)
  41. Ze zein e schip aun 't loan (=Er vormt zich een serieuze regenwolk) (Bevers)
  42. Ze zen een een schip aont laoen (=Er is onweer op komst, veel donkere wolken) (Herentals)
  43. Ze zen een een schip aont laoen (=Er is onweerop komst, veel donkere wolken) (Herentals)
  44. Ze zen een een schip aont laoen (=Er is onweer op komst, veel donkere wolken) (Herentals)
  45. ze zèn un schip ant laaje (=ze hebben ruzie) (Antwerps)
  46. Ze zijn een schip aant laje (laden) (=Er is onweer op komst) (Temses)
  47. ze zijn een schip aun 't lauen (=er is zwaar weer op komst) (Vels)
  48. zèen schip afkuis'n (=weggaan, ervandoor gaan) (Wichels)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen