14 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `plan`
- boompje groot, plantertje dood (=sommige dingen hebben effecten die je niet kunt voorzien)
- de plank misslaan (=niet het goede inzicht hebben; ernaast zitten)
- de vaan van de opstand planten (=`n opstand verwekken)
- door een eiken plank kunnen zien als er een gat in zit (=niet zo bijzonder zijn als je je voordoet)
- een geeltje van de plank nemen (=een oude preek herhalen)
- een onbekookt plan (hebben) (=een plan hebben waar niet goed over is nagedacht)
- ga patatten planten (=loop naar de maan)
- je planeet lezen (=de toekomst voorspellen)
- oude bomen moet men niet verplanten (=oude mensen doet men liever niet verhuizen)
- spreeuwen willen wel kersen eten, maar geen bomen planten. (=wel van alles willen profiteren, maar er niets voor willen doen.)
- van de bedplank zijn (=op de huwelijksnacht verwekt zijn.)
- van de bovenste plank (=van de beste kwaliteit)
- van dik hout zaagt men planken (=niet al te nauwkeurig of zorgvuldig werken)
- verplant geen oude bomen (=je moet geen oude mensen uit hun vertrouwde omgeving halen)
19 betekenissen bevatten `plan`
- bij de tekst blijven (=bij het oorspronkelijke plan blijven)
- de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
- die haring braadt niet (=dat (meestal geniepige) plannetje schijnt niet te lukken)
- de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
- roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
- een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
- een ijzer in het vuur hebben (=een plan hebben dat nog onbekend is voor de buitenwereld)
- een onbekookt plan (hebben) (=een plan hebben waar niet goed over is nagedacht)
- in het water vallen (=falen (een opzet, een voornemen, een plan), mislukken, niet doorgaan)
- iets mannetje voor mannetje doen (=iets strikt volgens plan uitvoeren)
- iets in zijn schild voeren (=iets van plan zijn, een geheim hebben, stilzwijgend een plan uitvoeren)
- beter één vogel in de hand dan tien in de lucht (=liever een beetje dan helemaal niets / kleine concrete resultaten zijn beter dan grootse plannen)
- denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog. (Guido Gezelle) (=maak een plan alvorens ergens aan te beginnen, en stel tijdens de activiteit het plan bij indien nodig)
- in duigen vallen (=plannen die niet doorgaan / uiteenvallen - verloren gaan)
- tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
- doen is een ding. (=praten of plannen maken is gemakkelijk gedaan, daadwerkelijk actie ondernemen is veel moeilijker)
- in de soep lopen (=volledig mislukken (van een plan))
- haantje de voorste (=voortrekker - wie altijd op het voorplan wil staan)
- te hooi en te gras (=zonder enige regelmaat of plan)
50 dialectgezegden bevatten `plan`
- a trekt zèn streng (=zijn plan trekken) (Meers)
- astij ein zijne kop hé, eent hij oak nie in tholleken van zijn gat (=hij is niet van een bepaald plan af te brengen) (Wetters)
- bekiek ët tich mèr (=trek je plan) (Munsterbilzen - Minsters)
- d'r is gien wolkje an 'e lucht (=alles loopt volgens plan) (Westerkwartiers)
- da denk nie (=dat ben ik echt niet van plan) (Bredaas)
- Da's 't plang van (H) eist: vierkante zwienekootn me' roend' (h) oekn: zegswijze die men gebruikt om in te stemmen met iemands voorstel (=Dat is het plan van Heist: vierkante zwijnenkoten met ronde hoeken) (Klemskerks)
- dae kint alle trukke van de faur (=hij weet overal zijn plan te trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat plan lijt op 'e teek'ntoavel (=dat plan wordt nu uitgewerkt) (Westerkwartiers)
- de bès mans genoeg (=trek je plan) (Munsterbilzen - Minsters)
- Denket nie. (=Zulks ben ik niet van plan) (Olens)
- duk nait (=ben ik niet van plan) (Hogelandsters)
- ei trekt goe zènne streng (=hij kan goed zijn plan trekken) (Sint-Niklaas)
- én zën krolle hëbbe (=sterk van plan zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- gedacht: Ei es iet va gedacht (=Hij is wat van plan) (Lebbeeks)
- get èn zën krolle hëbbe (=iets van plan zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae kan zene streng goed trèkke (=hij trekt zijn plan) (Munsterbilzen - Minsters)
- hij het nog meer piel' n op zien boog (=hij is nog meer van plan te gaan doen) (Westerkwartiers)
- hij ston op 't punt om vot te goan (=hij was net van plan te vertrekken) (Westerkwartiers)
- ich kan men eege erte wol doppe (=ik kan mijn plan wel trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- ie trek zijn'n plan (=hij slaat er zich doorheen) (Waregems)
- iemand (iets) in plan loat' n / loat' n zitt' n (=iemand (iets) in de steek laten (qua werk, klus) ) (Waregems)
- in plan laotn (=in de steek laten) (kortemarks)
- in plan loat'n (=in de steek laten.) (West-Vlaams)
- jeet de trowschiette (=hij is van plan om te huwen) (Kortemarks)
- krieg n bochel (=ben het niet van plan) (Hogelandsters)
- krouijt: Zij' krouijt trekken (=Zich kunnen behelpen, zijn plan trekken) (Lebbeeks)
- kus mijn kluéten (=trek uw plan) (Hams)
- kust mè gat (=loop naar de maan, ietwat lompe formulering om te zeggen dat de andere kan vertrekken, zijn plan kan trekken) (Meers)
- me zijn 't azo (g) eskikt (=we zijn van plan om dat zo te doen) (Waregems)
- met oop'm koart speul'n (=openlijk vertellen wat je van plan bent) (Westerkwartiers)
- tès ammël mér ne wieët, zaach te boer, en hae bond zëne sjoen mèt në piering (=in het leven moet je je plan leren trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- tis ne karrottentrekker (=hij trekt altijd zijn plan) (Geels)
- trekt a foer (=trek uw plan) (Leefdaals)
- trekt aa foeër (=trek je plan) (Winksels)
- Trekt aave plan (=Zoek het zelf maar uit) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- trekt au plan moar (=los het (nu) zelf maar op) (Wichels)
- Trekt er Uwe plan mee (=doe ermee wat je wilt) (Kortrijks)
- trekt evve plan (=zoek het zelf maar uit!) (Geels)
- verkloar dij noader (=leg je plan eens verder uit) (Westerkwartiers)
- wa zèede va(n) zins (=wat ben je van plan) (Wichels)
- wat voert 'er ien zien schild (=wat is hij van plan) (Westerkwartiers)
- wuk stikt dn dien in zne kop (=wat is die van plan) (Kortemarks)
- zèen plan trekken (=niemand nodig hebben (zich zelfstandig weten te redden)) (Wichels)
- zën eege baune doppë (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zen eege pëtsje koeêke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zën eege pètsje koeëke (=zelf zijn plan kunnen trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zëne plang trèkke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zëne strang trèkke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zene streng trèkke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zëne streng trèkke (=je plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen