Spreekwoorden met `plan`

Zoek

14 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `plan`

  1. boompje groot, plantertje dood (=sommige dingen hebben effecten die je niet kunt voorzien)
  2. de plank misslaan (=niet het goede inzicht hebben; ernaast zitten)
  3. de vaan van de opstand planten (=`n opstand verwekken)
  4. door een eiken plank kunnen zien als er een gat in zit (=niet zo bijzonder zijn als je je voordoet)
  5. een geeltje van de plank nemen (=een oude preek herhalen)
  6. een onbekookt plan (hebben) (=een plan hebben waar niet goed over is nagedacht)
  7. ga patatten planten (=loop naar de maan)
  8. je planeet lezen (=de toekomst voorspellen)
  9. oude bomen moet men niet verplanten (=oude mensen doet men liever niet verhuizen)
  10. spreeuwen willen wel kersen eten, maar geen bomen planten. (=wel van alles willen profiteren, maar er niets voor willen doen.)
  11. van de bedplank zijn (=op de huwelijksnacht verwekt zijn.)
  12. van de bovenste plank (=van de beste kwaliteit)
  13. van dik hout zaagt men planken (=niet al te nauwkeurig of zorgvuldig werken)
  14. verplant geen oude bomen (=je moet geen oude mensen uit hun vertrouwde omgeving halen)

19 betekenissen bevatten `plan`

  1. bij de tekst blijven (=bij het oorspronkelijke plan blijven)
  2. de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
  3. die haring braadt niet (=dat (meestal geniepige) plannetje schijnt niet te lukken)
  4. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  5. roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
  6. een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
  7. een ijzer in het vuur hebben (=een plan hebben dat nog onbekend is voor de buitenwereld)
  8. een onbekookt plan (hebben) (=een plan hebben waar niet goed over is nagedacht)
  9. in het water vallen (=falen (een opzet, een voornemen, een plan), mislukken, niet doorgaan)
  10. iets mannetje voor mannetje doen (=iets strikt volgens plan uitvoeren)
  11. iets in zijn schild voeren (=iets van plan zijn, een geheim hebben, stilzwijgend een plan uitvoeren)
  12. beter één vogel in de hand dan tien in de lucht (=liever een beetje dan helemaal niets / kleine concrete resultaten zijn beter dan grootse plannen)
  13. denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog. (Guido Gezelle) (=maak een plan alvorens ergens aan te beginnen, en stel tijdens de activiteit het plan bij indien nodig)
  14. in duigen vallen (=plannen die niet doorgaan / uiteenvallen - verloren gaan)
  15. tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
  16. doen is een ding. (=praten of plannen maken is gemakkelijk gedaan, daadwerkelijk actie ondernemen is veel moeilijker)
  17. in de soep lopen (=volledig mislukken (van een plan))
  18. haantje de voorste (=voortrekker - wie altijd op het voorplan wil staan)
  19. te hooi en te gras (=zonder enige regelmaat of plan)

50 dialectgezegden bevatten `plan`

  1. a trekt zèn streng (=zijn plan trekken) (Meers)
  2. astij ein zijne kop hé, eent hij oak nie in tholleken van zijn gat (=hij is niet van een bepaald plan af te brengen) (Wetters)
  3. bekiek ët tich mèr (=trek je plan) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. d'r is gien wolkje an 'e lucht (=alles loopt volgens plan) (Westerkwartiers)
  5. da denk nie (=dat ben ik echt niet van plan) (Bredaas)
  6. Da's 't plang van (H) eist: vierkante zwienekootn me' roend' (h) oekn: zegswijze die men gebruikt om in te stemmen met iemands voorstel (=Dat is het plan van Heist: vierkante zwijnenkoten met ronde hoeken) (Klemskerks)
  7. dae kint alle trukke van de faur (=hij weet overal zijn plan te trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. dat plan lijt op 'e teek'ntoavel (=dat plan wordt nu uitgewerkt) (Westerkwartiers)
  9. de bès mans genoeg (=trek je plan) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. Denket nie. (=Zulks ben ik niet van plan) (Olens)
  11. duk nait (=ben ik niet van plan) (Hogelandsters)
  12. ei trekt goe zènne streng (=hij kan goed zijn plan trekken) (Sint-Niklaas)
  13. én zën krolle hëbbe (=sterk van plan zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. gedacht: Ei es iet va gedacht (=Hij is wat van plan) (Lebbeeks)
  15. get èn zën krolle hëbbe (=iets van plan zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. hae kan zene streng goed trèkke (=hij trekt zijn plan) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. hij het nog meer piel' n op zien boog (=hij is nog meer van plan te gaan doen) (Westerkwartiers)
  18. hij ston op 't punt om vot te goan (=hij was net van plan te vertrekken) (Westerkwartiers)
  19. ich kan men eege erte wol doppe (=ik kan mijn plan wel trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. ie trek zijn'n plan (=hij slaat er zich doorheen) (Waregems)
  21. iemand (iets) in plan loat' n / loat' n zitt' n (=iemand (iets) in de steek laten (qua werk, klus) ) (Waregems)
  22. in plan laotn (=in de steek laten) (kortemarks)
  23. in plan loat'n (=in de steek laten.) (West-Vlaams)
  24. jeet de trowschiette (=hij is van plan om te huwen) (Kortemarks)
  25. krieg n bochel (=ben het niet van plan) (Hogelandsters)
  26. krouijt: Zij' krouijt trekken (=Zich kunnen behelpen, zijn plan trekken) (Lebbeeks)
  27. kus mijn kluéten (=trek uw plan) (Hams)
  28. kust mè gat (=loop naar de maan, ietwat lompe formulering om te zeggen dat de andere kan vertrekken, zijn plan kan trekken) (Meers)
  29. me zijn 't azo (g) eskikt (=we zijn van plan om dat zo te doen) (Waregems)
  30. met oop'm koart speul'n (=openlijk vertellen wat je van plan bent) (Westerkwartiers)
  31. tès ammël mér ne wieët, zaach te boer, en hae bond zëne sjoen mèt në piering (=in het leven moet je je plan leren trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. tis ne karrottentrekker (=hij trekt altijd zijn plan) (Geels)
  33. trekt a foer (=trek uw plan) (Leefdaals)
  34. trekt aa foeër (=trek je plan) (Winksels)
  35. Trekt aave plan (=Zoek het zelf maar uit) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  36. trekt au plan moar (=los het (nu) zelf maar op) (Wichels)
  37. Trekt er Uwe plan mee (=doe ermee wat je wilt) (Kortrijks)
  38. trekt evve plan (=zoek het zelf maar uit!) (Geels)
  39. verkloar dij noader (=leg je plan eens verder uit) (Westerkwartiers)
  40. wa zèede va(n) zins (=wat ben je van plan) (Wichels)
  41. wat voert 'er ien zien schild (=wat is hij van plan) (Westerkwartiers)
  42. wuk stikt dn dien in zne kop (=wat is die van plan) (Kortemarks)
  43. zèen plan trekken (=niemand nodig hebben (zich zelfstandig weten te redden)) (Wichels)
  44. zën eege baune doppë (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. zen eege pëtsje koeêke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. zën eege pètsje koeëke (=zelf zijn plan kunnen trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. zëne plang trèkke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. zëne strang trèkke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. zene streng trèkke (=zijn plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. zëne streng trèkke (=je plan trekken) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen