Spreekwoorden met `vuil`

Zoek

13 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vuil`

  1. al te wit is gauw vuil. (=al te grote liefde is niet bestendig)
  2. de vuile was buiten hangen (=over onaangename zaken spreken met buitenstaanders)
  3. de vuilste varkens willen altijd het beste stro. (=mensen die het niet verdienen willen evengoed het beste)
  4. er een vuile pijp aan roken (=er veel nadeel van ondervinden)
  5. er geen woorden aan vuilmaken (=er niets eens over spreken)
  6. er is geen vuiltje aan de lucht (=er is niets aan de hand)
  7. er zijn mond niet aan vuil maken (=er niets over willen zeggen)
  8. het waren allebeiden vuilaards. (=de een verwijt de ander iets waaraan hij zich)
  9. iemand een vuile mond geven (=iemand uitschelden)
  10. je eigen nest bevuilen (=zijn eigen omgeving nadeel berokkenen)
  11. uit vuile lepels eten (=staat U te wachten als het slecht afloopt)
  12. vuil water blust ook vuur. (=in moeilijke situaties moet je creatief en niet te kieskeurig zijn)
  13. vuile boter, vuile vis (=zonder goed gereedschap bereik je geen goede resultaten)

2 betekenissen bevatten `vuil`

  1. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  2. de Hebreeërs bouwden het, maar de Egyptenaren hebben het. (Exodus 1:11-14) (=het vuile werk door anderen opknappen en het resultaat zelf pakken)

50 dialectgezegden bevatten `vuil`

  1. 't vuil weg doen in den of (=onkruid verwijderen in de tuin) (Sint-Niklaas)
  2. à ès zoè zwàt as Molleke on ze gat, à es zoe zwàt as Lamme Kaìoès. (=Hij ziet er enorm vuil uit) (Bierbeeks)
  3. bedesteren (=zich vuil maken) (Aalsters)
  4. begaaien (=u zelf vuil maaken) (Merkems)
  5. brekken een brek (kind dat ...) (=op straat spelen en zich vuil maken) (Leefdaals)
  6. daaj ès nie mèt een tang aoën te riere (=die is zo vuil (dat ik ze niet met een tang durf aan te raken)) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. dae / daaj ès mèt geen tang aoën te raokë (=die is zeer vuil) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. dae konste mèt geen tang aoënrieërë (=die is vies, vuil en vettig !) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. das toeë zjus ne vêrkësstal (=daar is 't vuil) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de spiegel is wa bekeuzeld (=de spiegel is een beetje vuil) (Sint-Niklaas)
  11. dèsturren, dretsen (=in het vuil (in de modder) trappelen) (Sint-Niklaas)
  12. die vant glaze kaske (=meisje dat niet vuil mag worden) (Olens)
  13. die vrou is oageroest (=die vrouw is zeer vuil) (Sint-Niklaas)
  14. doë konste sop aut koëke (=dat is vettig en vuil) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. doë konste sop van koëke (=is me dat vuil !) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. doeë konste sop van koeëke (=zijn kleren zijn vettig en vuil) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. e grimmelt (=hij ziet zeer vuil) (Veurns)
  18. Een tomat, as gerop zit es ze plat. En as ge rechstoot, angt z' oan a gat (=een tomaat, ga je erop zitten wordt ze plat. en als je opstaat, is uw achterwerk vuil) (Overijses)
  19. een vedde slongze (=een vuil wijf) (Kaprijks)
  20. een vuil blek ên (=kwaad spreken) (Kaprijks)
  21. eihen vuulte stienkt nie (=eigen vuil) (Zeeuws)
  22. Eksplikeire mè vuil franferloesjkes (=Uitleggen met veel woorden(Frans, Hollands)) (Brussels)
  23. etje vuul (=bah, vuil) (Veurns)
  24. gelijk Re Speckkoek (=heel vuil huishouden hebben) (Klings)
  25. Gezoet Nie genaken met een tange (=vuil iemand) (Lauws)
  26. graj van zwartn zijn (=vuil zijn) (Kaprijks)
  27. hae ès èn de roo (=hij heeft vuil onder zijn nagels) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. Het groeit as vuil (=Het groeit snel) (Boskoops)
  29. Hij es zu zwert as de schaa (=Hij heeft zich vuil gemaakt.) (Dendermonds)
  30. iets int vuil schrèven (=iets in het klad schrijven) (Sint-Niklaas)
  31. ij ee lookerschen brand (=hij heeft zich niet gewassen / hij is vuil) (Lochristis)
  32. ij es zuu zwart of muurkes kluute (=zwarte kleur (van iets of iemand die zich vuil (zwart) heeft gemaakt) (Gents)
  33. Ik zit een beetje in 't vuil (=Ik heb niets te doen) (Boskoops)
  34. in 't slameur zitten (=in het vuil zitten bij werkzaamheden) (Bornems)
  35. Inge d'r erf aafweijsje (=Iemand ontdoen van aangekoekt, oud vuil) (Mechels (NL))
  36. jis moljeszwort (=hij is zeer vuil) (Lichtervelds)
  37. Jis zoe zwart of Mwoorkes klwootn (=Zeer vuil zijn) (Maldegems)
  38. jis zoî zwort of e schoe (=hij is vuil) (Lichtervelds)
  39. jis zoî zwort of moljes gat (=hij is zeer vuil) (Lichtervelds)
  40. me klauwe benne vuil (=ik heb vieze hande) (Westlands)
  41. mét geen tang aon te raoke (riere) (=vuil en vettig) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. mottige zak (=vuil manneke) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. muërke pek (=iemand die onder het vuil zit) (Wichels)
  44. na hedde euwaaige nogalis begoaid (=nu hebt ge uzelf nogal eens vuil gemaakt) (Turnhouts)
  45. ne zwarte smorres (=heel vuil zijn) (Zunderts)
  46. ni teveil kakkemoikes onange (=niet teveel woorden aan vuil maken) (leuvens)
  47. pladesteren (=iets vuil maken) (Sint-Niklaas)
  48. sjwat wie zuvve duijvele (=enorm vuil) (Mechels (NL))
  49. stop met da gedester (=stop met de vloer vuil maken met je schoenen) (Sint-Niklaas)
  50. te vaul vër métten tang aoën te riere (=afgrijselijk vuil) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen