Spreekwoorden met `mar`

Zoek

19 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `mar`

  1. als een marmot (=slapen als een marmot : diep, rustig)
  2. bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen (=iemands ware karakter blijkt pas als het erop aankomt)
  3. de kraaienmars blazen (=dood gaan)
  4. de markt afschuimen (=overal zoeken wat er `te koop` is)
  5. een bedrijvige martha zijn (=een zeer ijverige vrouw zijn (Martha= bijbels symbool voor hardwerkende huisvrouw))
  6. een bodem in de markt leggen (=een minimumprijs vastleggen)
  7. elk hart heeft zijn smart. (=iedereen heeft zijn eigen zorgen om iets)
  8. gedeelde smart is halve smart (=als je over problemen praat, dan kan je het makkelijker verwerken / door de problemen/ellende van een ander is het gemakkelijker de eigen problemen/ellende te dragen)
  9. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  10. je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
  11. je huid zelf ter markt brengen (=zichzelf verdedigen)
  12. je uit de markt prijzen (=door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen)
  13. met iemands woorden naar de markt gaan (=overal rondvertellen wat men elders horen zeggen heeft)
  14. op de markt werpen (=overal aanbieden)
  15. slapen als een marmot/otter/roos (=erg vast en heerlijk slapen)
  16. summa summarum (=uiteindelijk - tenslotte) (Latijn)
  17. van alle markten teruggekomen zijn (=nergens voor deugen)
  18. van alle markten thuis zijn (=veel kunnen en handig zijn of veel weten)
  19. veel in zijn mars hebben (=veel aanleg hebben en veel weten)

5 betekenissen bevatten `mar`

  1. de boer op gaan (=de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen / verdwalen / de stad verlaten)
  2. een bedrijvige Martha zijn (=een zeer ijverige vrouw zijn (martha= bijbels symbool voor hardwerkende huisvrouw))
  3. als een marmot (=slapen als een marmot : diep, rustig)
  4. de mossel doet de vis afslaan. (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
  5. de spiering doet de kabeljauw afslaan (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)

50 dialectgezegden bevatten `mar`

  1. `t is mar un maeger plimpie. (= (opmerking) Een mager kind) (Ouddorps)
  2. ''Den dieje bidt allinnig mar vur z'n egge parochie'' (=Alleen voor z'n eigen belang opkomen.) (Waalwijks)
  3. ''kek mar uit mee oew gek bakkes, dolluk sloi ut klokske van Rome en dan blijvet zo ston'' (=Bekken trekken) (Waalwijks)
  4. 't Huus is van mi-j, mar 't wief hef de slöttel. (=Het huis is van mij, maar mijn vrouw heeft de sleutel.) (Sallands)
  5. 'T was mar un blauwe maendag (=Als iemand ergens kort lid / bij is geweest) (Flakkees)
  6. 't Zakt, Hanne, kokt nog mar 'n eij (na het laten van een boer) (=Het zakt, Hanne, kook nog maar een ei.) (Dinthers)
  7. 'tIs mar dagget wit (=Je bent gewaarschuwd! / Knoop het goed in je oren!) (Ossendrechts)
  8. agge mar leut et (=als je maar plezier hebt) (Bergs)
  9. agge mar leut et (=als je maar pret hebt, dan is het goed) (Huijbergs)
  10. agge mar leut het (=als je maar plezier hebt) (Brabants)
  11. agge mar schik het (=als je maar plezier hebt) (Ossies)
  12. aggoeweige mar gin zeer doet (=bezeer jezelf niet) (Oudenbosch)
  13. ak mar es wies wès keej dervan zeej. (=als ik maar eens wist wat mijn vrouw ervan zou zeggen.) (Tilburgs)
  14. ak naa mar wies wèk wô..........., dan hak òk wè, war paa.......!!! (=als ik nu maar eens wist, wat ik wilde............dan had ik ook wat, of niet vader..........!!!) (Tilburgs)
  15. As `t net kin sa`t it moat, dan moat it mar sa`t it kin. (=Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan.) (Fries)
  16. as 't mar wower es , stut achter de kèrk geschraive (=daar valt aan te twijfelen) (Tiens)
  17. as ge dae mar wit! (=geloofwaardig) (Budels)
  18. As ge wilt drieve dan gôt mar ien de Maos ligge (=Ik laat me niet opjutten) (Genneps)
  19. as ge-t mar nie begaojt (=als je het maar niet te bont maakt) (Tilburgs)
  20. as gij oewe kop mar houw (=als jij je mond houd) (Geldermalsens)
  21. asse mar wiese wesse won. (=als ze maar wisten wat ze wilde) (Tilburgs)
  22. asset mar vur niks is, dan kunne ze kèèle. (=als het maar gratis is, dan weten ze van innemen.) (Tilburgs)
  23. bekiek ut / bekèkt ut mar (=bekijk het maar) (Brabants)
  24. blaost um mar op (=loop naar de maan) (Tilburgs)
  25. blef mar (=ik ben het die binnenkomt) (Oudenbosch)
  26. da blef taor mar staon te blijve rije (=dat moet nog steeds opgeruimd worden) (Oudenbosch)
  27. da deetie mar nooi (=dat deed hij slechts met grote tegenzin) (Oudenbosch)
  28. Da mende mar (=Dat denk je maar) (Brabants)
  29. da motte mar doen dan (=doe dat dan maar) (Bergs)
  30. da ziede gij mar wir (=je ziet hoe dit uitpakte) (Oudenbosch)
  31. da zit nog mar meejun piske vast (=dat zit nog maar net vast) (Oudenbosch)
  32. daaw ut mar dur de deur deur! (=duw het maar door de deur!) (Tilburgs)
  33. dagget mar bekikt (=bekijk het maar) (Bredaas)
  34. dan gaode mar bij de broeders (=als je helemaal niets kunt) (Oudenbosch)
  35. dan motte gij mar us kijke (=nou let maar op) (Oudenbosch)
  36. daor bende zeker mar mee den raauwe borstel overene gegaon? (=dat lijkt maar half gedaan te zijn) (Oudenbosch)
  37. daor mottut mar mee treffenee (=daar moet je geluk mee hebben) (Oudenbosch)
  38. daor oefde oew koont toch mar eve vor op te lichte (=dat is toch geen moeite) (Oudenbosch)
  39. de (kark) klokken, carillon, op urk is ditter alteid mar eene, dus de klokke luid is et gezegde. (=beiaard) (Urkers)
  40. de kest ut wel zegge, mar ist oek su? (=ja kan het wel zeggen, maar is het ook zo?) (Snekers)
  41. deggur mar afbleft (=Dat je er maar vanaf blijft) (Dinthers)
  42. Den burgemister zee tigge de Pestoor, ' ' Haawde Gij ze mar stom, dan haaw ik ze wel erm' ' (=Burgemeester en de Pastoor) (Waalwijks)
  43. den moet mar bij de schutterij (=Van iemand die niet drinkt) (Genneps)
  44. der is veul praot oover, mar et wòrt stilgehaawe. (=er wordt veel over geroddeld, maar officieel weet niemand iets.) (Tilburgs)
  45. dès mar enen bòlscheut wèèd (=dat is niet ver weg) (Tilburgs)
  46. diejut zietwittut, mar wiejut pakt eegut (=kansen zien en benutten) (Oudenbosch)
  47. Doe mar kalm an, wi-j hebt tegelieke oldejoarsdag (=Doe maar rustig aan, we hebben gelijktijdig oudejaarsdag) (Sallands)
  48. Doe marres gek mar hauwet fèèn (=Ga maar eens uit je dak maar hou het netjes) (Kaatsheuvels)
  49. doede gij nou mar schrève dan zal ik wel proate (=schrijf jij het nou maar op dan zal ik het wel zeggen) (Kaatsheuvels)
  50. doetum da mar es nao (=probeer dat ook maar eens) (Oudenbosch)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen