Spreekwoorden met `gauw`

Zoek

11 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `gauw`

  1. al te wit is gauw vuil. (=al te grote liefde is niet bestendig)
  2. als apen hoger klimmen willen, ziet men gauw hun blote billen (=iemand die meer wil dan hij kan, maakt zich snel belachelijk)
  3. een haastig woord is gauw gezegd. (=zeg geen dingen zonder eerst na te denken)
  4. een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
  5. een kort liedje is gauw gezongen (=het onaangename gaat snel genoeg voorbij)
  6. gauw aangebrand zijn (=gauw geïrrteerd zijn)
  7. gauw is dood en langzaam leeft nog. (=iets te snel doen is niet goed)
  8. gauw op de teentjes getrapt zijn (=erg gauw boos en beledigd zijn)
  9. gauw op het paard zitten. (=snel driftig worden)
  10. gegeven brokken zijn gauw gegeten. (=weldadigheid gaat meestal niet ver.)
  11. kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)

14 betekenissen bevatten `gauw`

  1. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  2. de natuur is sterker dan de leer (=datgene wat aangeleerd is wordt gauw vergeten)
  3. eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
  4. gauw op de teentjes getrapt zijn (=erg gauw boos en beledigd zijn)
  5. gauw aangebrand zijn (=gauw geïrrteerd zijn)
  6. hoogmoed komt voor de val (=iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende)
  7. die haalt de nieuwe aardappelen niet (=iemand die gauw zal gaan sterven)
  8. vissenbloed hebben (=koudbloedig zijn, weinig gevoel hebben, niet gauw koud hebben)
  9. een streepje voor hebben (=meer mogen dan een ander, minder gauw straf krijgen)
  10. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
  11. voor geen klein geruchtje vervaard (=niet gauw bang)
  12. het paard ruikt de stal (=opschieten om gauw thuis te komen)
  13. een klein hartje hebben (=weinig durven/gauw bang zijn)
  14. van de hand in de tand leven (=zo gauw iets verdiend is het meteen weer uitgeven zonder zorgen over later)

50 dialectgezegden bevatten `gauw`

  1. 'k hoop dat ze gauw opkrazz'n (=ik hoop dat ze snel naar huis gaan) (Westerkwartiers)
  2. 'n kienderhaand is gauw gevuld (=een kind is met een kleinigheid al blij) (Westerkwartiers)
  3. 'n klèèn pötje is gauw heete (=snel aangebrand zijn) (Twents)
  4. 'ne Naate paol es gauw beraengeltj (=Iemand die zwak is, wordt vlug ziek) (Weerts)
  5. 't beste moar hoop'm, 't slimste komt gauw genog (=hoop doet leven) (Westerkwartiers)
  6. 't is kwart veur struus, as 't haard lopst bist gauw tuus (=ik kan je niet zeggen hoe laat het is) (Westerkwartiers)
  7. alé, vuruit, achteruit (=gauw terug) (Schijndels)
  8. As de s,i'j valt in sliek ,em-m wi'j mit dree daegen een arde diek (=Als het sneeuwt in de za hte grond na de dooi, gaat het gauw weer vriezen) (Giethoorns)
  9. bau de brauwer kimp hoef de bekker nie te koëme (=iemand die veel drinkt heeft niet gauw honger) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. bende gauw gek! (=ben je helemaal gek geworden!) (Bosch)
  11. Bij dat restaurant gauw we eem opstikken (=Bij dat restaurant gaan we even opsteken.) (Hoogeveens)
  12. blaaj zin mèt en doj dauf (=een kinderhand is gauw gevuld) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. daaj hüb ich ès gauw de mond gestop (=de diëtiste was het topje van de cake) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dae heet de klûmp los aan (=iemand die gauw kwaad is) (Weerts)
  15. dae zal gauw begrins zien (=men zal niet lang om hem rouwen) (Bilzers)
  16. dae zal zënë sjöppëstiël nie gauw braeke (=hij verricht niet teveel) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de hëbs luksëpiëd en werkpiëd (=luie zweet is gauw gereed) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. Die maak ie de pis niet lauw (=Die raakt niet zo gauw van slag) (Drents)
  19. doë kraeët genen haon hiën (=dat is gauw vergeten) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. e kënderhendsje es rap gevüld (=hij is gauw tevreden) (Bilzers)
  21. effëkës doeër ze gezich vrijve (=gauw de neus wassen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. effies gauw gauw is an de skeet sturven (=hopelijk) (Westfries)
  23. Effies gauw, gauw is an de skeet sturven! (=Haastige spoed is zelden goed) (Westfries)
  24. ein korte mès is flot gezónge (=een klein werkje is gauw gedaan) (Heitsers)
  25. Èj schaafloper, gift 's gauw 'n rùndje! (=Wanneer trakteer jij nou onderhand 'n keer?) (Helenaveens)
  26. Ekkus gauw wah te ihhtu broedsele (=Een snelle maaltijd maken) (Ewijk (Euiwwiks))
  27. ès zë verstand aoënt zakke, dauw ët dan mér gauw trèg (=stop met neuspeuteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. flikker straal nou gauw op (=donder op) (Bosch)
  29. Ga nauw gauw deur - Uitdrukking , afhankelijk van de situatie , is de intonatie en dus betekenis anders. (=dat meen je niet/Doe ff normaal/zoek het lekker uit/ kom effe/) (Utrechts)
  30. Ga nou gauw Deur (door) (mogelijkheid II) (=Doe effe normaal man !) (Utrechts)
  31. gaat lekker wieberen / ga nou gauw deur (=bekijk jij het !) (Utrechts)
  32. gank dich ins gauw heiversj (=maak 't em nou een beetje) (Berg en Terblijts)
  33. gauw get èn zëne gielës howe (=snel eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. gauw is dood en lui lif nog (=je haasten is slecht) (Oudenbosch)
  35. get gauw gesjaote höbbe (=iets gauw in de gaten hebben) (Steins)
  36. Gò mar gauw nor zuster Cristoofra! (=Vlug met je verwonding naar de ziekenzuster in 't klooster!) (Helenaveens)
  37. goeje koop ès diere koop (=iets wat goedkoop is, is gauw kapot) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. haat tich bij want dae hèt viël grond on zen haan hange (=trouw maar gauw want hij heeft veel eigendom) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. hij geft d'r gauw moar 'n draai aan (=hij maakt er maar gauw iets geheel anders van) (Westerkwartiers)
  40. hij kwam nogal gauw es aan (=hij kwam regelmatig langs) (Westerkwartiers)
  41. ich goën mich gauw get aete ènéén flatse (=ik ga me vlug wat eten bijeengooien) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. Ik zal ' t oe eve gauw vertelle (=Als inleiding tot een terechtwijzing) (Ossendrechts)
  43. Kom nou gauw... Ga nou gauw deur.. (=hou és op) (Utrechts)
  44. korte lidjes zeen gauw gezônge (=Wat je niet graag doet is gauw gedaan) (Weerts)
  45. korte mésse zeen gauw gezónge (=snel werken is het beste) (Weerts)
  46. Kraigt tog effe gauw de kollere! (=Krijg toch de hik!) (Rotterdams)
  47. kredde gij nou gauw de vellen (=krijg het heen en weer) (Bosch)
  48. kry toch heel gauw de rambam (=pleur toch op) (Leewarders)
  49. liever laaj dan mieg (=luie zweet is gauw gereed) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. loët dich mér gauw zën sjarniëre smaere (=je gewrichten kraken nogal) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen