23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de kop`
- de bout op de kop krijgen. (=een geschil verliezen)
- de haring over de kop varen (=het doel voorbijschieten)
- de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
- de kop is eraf (=er is een begin gemaakt)
- de kop van jut (=het slachtoffer, het zwarte schaap)
- de koperen ploert (=de zon)
- de koppen bij elkaar steken (=overleggen)
- de spijker op de kop slaan (=de kern van de zaak benoemen)
- de vis begint te stinken bij de kop (=het loopt het eerst mis bij de leiding)
- een bord voor de kop hebben (=niet voor andere zienswijzen openstaan)
- een deksel op de kop hebben (=de verantwoordelijkheid voor iets nemen)
- je voor de kop schieten (=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
- je wel voor de kop kunnen slaan (=kwaad zijn op jezelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft)
- met de kop door de muur willen (=het onmogelijke willen)
- met de kop tegen de muur lopen (=nutteloos geweld gebruiken)
- met de kous op de kop thuiskomen (=teleurgesteld thuiskomen)
- met de sok op de kop gezet (=er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen)
- op de kop af (=nauwkeurig / precies, exact)
- op de kop tikken (=voor een goede prijs iets kopen)
- over de koppen kunnen lopen (=gezegd als het erg druk is)
- schaamte de kop afbijten (=je niet meer schamen)
- vis begint aan de kop te stinken (=als een bedrijf een slecht management heeft)
- wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met het halster tegen de kop slaan. (=je bereikt meer met vriendelijkheid, dan met strengheid)
50 dialectgezegden bevatten `de kop`
- 't groeijtem buve de kop uut (='t wordt hem te veel) (Opglabbeeks)
- 't hoog ien de kop hèbbe (=verwaand zijn) (Genneps)
- 't Scheepken / de kop van de voart (=hoek Plein met Vaartstraat) (Kaprijks)
- 't Vroegjaor ien de kop krie.ge (=Schoonmaakwoede) (Genneps)
- 't zwit brobbelde em toe de kop uut (=het zweet borrelde uit zijn gezicht) (Westerkwartiers)
- 't zwit brobbelt mij toe de kop uut (=het zweet gutst uit mijn voorhoofd) (Westerkwartiers)
- ‘t sa nog nie sijn (=de nagel op de kop) (Kaprijks)
- ' k wil ' em niet veur de kop steut' n (=ik wil hem niet beledigen) (Westerkwartiers)
- ' t groeit mij boov' m de kop (=ik heb het overzicht niet meer) (Westerkwartiers)
- aj gek word, komt joe in de kop an (=als je gek wordt, gebeurt het in je hoofd) (Klazienaveens)
- aoën de kop vaege (=tegen het hoofd slaan) (Munsterbilzen - Minsters)
- As 't kop van de rompe is eske'jn, is 't biest dood. (=Als de kop van het lichaam is geschieden, is het dier dood.) (Sallands)
- as dit neet good is lègks se d’r de kop mer bie neer (=als je dit niet lust dan heb je pech) (Heitsers)
- as ermoej on de dieër kump kloppe, sprink de liefde al on alle vinsters aut (=waar armoede de kop opsteekt, komt vaak ruzie) (Munsterbilzen - Minsters)
- As hi'j het in de kop ef,dan ef hi'j het niet in de konte (=Hij zet wel door zo hij het wil) (Giethoorns)
- as te nie wiës bau beginne, begin dan mér on de kop (=begin maar aan 't begin) (Bilzers)
- bret veur de kop hebben (=plaat voor de kop hebben) (Achterhoeks)
- da fabriek is over de kop (=dat bedrijf heeft moeten sluiten) (Oudenbosch)
- Da gebeurt nie, al goade op de kop staon (=versterkte afwijzing) (Genneps)
- da hûb ich iëver de kop gezien (=daaraan heb ik niet gedacht) (Munsterbilzen - Minsters)
- da sjoeët mich zoumèr los èn de kop (=dat viel me zo plots tebinnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt den haoën de kop aofgebiëte (=zij heeft vuurrode lippen) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt den haon de kop aofgebiëte (=ze heeft vuurrode lippenstift op) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt nen haon de kop aofgebiëte (=haar lippen zijn vuurrood geverfd) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj zaeg tich de aure van de kop (=die blijft maar zeveren) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj zaog mich t'aurë van de kop (=zij blijft maar door zagen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Daan zèt ich dech de kop tussen d'n oere! (=Dan doe ik je wat!) (limburgs)
- dae zen zaok és iëver de kop gegon (=hij is failliet) (Bilzers)
- dalik zèt ich dich de kop tösse twieë oeëre (=een grappig bedoeld dreigement (meestal tegen ondeugende kinderen)) (Heitsers)
- dat haar 'k over de kop keek'n (=daar had ik niet aan gedacht) (Westerkwartiers)
- dat heb 'k over de kop keek'n (=daar heb ik niet aan gedacht) (Westerkwartiers)
- dè / dij kalt dich e koet in de kop (=hij / zij spreekt veel te veel) (Zichers)
- de aure van de kop zaoge (=doordrammen) (Bilzers)
- de haand boov' m de kop holl' n (=in bescherming nemen) (Westerkwartiers)
- de hëbs de naogel op de kop geslaoge! (=dat heb je heel juist gezegd!) (Munsterbilzen - Minsters)
- De höbs de kop los (=Je bent gek) (Neerbeeks)
- de kolder in de kop hebben (=krankzinnig zijn) (Sevenums)
- de kons ër doër ën nöl trèkke (=ze is zo mager dat je haar door de kop van en naald kan halen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kop (erm) lotte hange (boemele) (=de moed verliezen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kop boov'm wodder holl'n (=zich net kunnen redden) (Westerkwartiers)
- de kop deur 't elster em- m (=Op rozen zitten) (Giethoorns)
- de kop deur 't elster em-m (=Die zit op rozen) (Giethoorns)
- de kop deur t'elster em-m (=op rozen zitten) (Giethoorns)
- de kop ès traof (=het begin is gemaakt) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kop in de goeze (=in de war) (Stellingwarfs)
- de kop lop mi-j omme (=Te druk bezig zijn) (Giethoorns)
- de kop lop mi'j omme (=Te druk bezig zijn) (Giethoorns)
- de kop lopt heur deur (=zij heeft het niet op een rijtje) (Westerkwartiers)
- de kop lopt mij om (=ik ben helemaalmin de war) (Westerkwartiers)
- de kop mót de vot ane mertj bringe (=ze heeft een mooi gezicht maar wel een dikke kont) (Heitsers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen