Spreekwoorden met `Blij`

Zoek

44 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `Blij`

  1. aan de pan Blijven hangen/kleven (=zich om bestwil ergens mee bemoeien maar er slecht afkomen)
  2. aan de schors Blijven hangen (=iemand of iets alleen op het uiterlijk beoordelen)
  3. aan de strijkstok Blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
  4. aan iets Blijven hangen (=ergens verstrikt in raken, ermee bezig blijven)
  5. achter de schermen Blijven (=geen bekendheid ergens mee willen krijgen terwijl diegene het wel bedacht heeft)
  6. al draagt een aap een gouden ring, het is en Blijft een lelijk ding (=wie zich mooi aankleedt wordt daarmee zelf nog niet mooi)
  7. als je je pet ertegenaan gooit dan Blijft hij hangen (=dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd)
  8. altijd de oude knecht Blijven (=geen vorderingen maken (ook geen achteruitgang))
  9. bezoek en vis Blijven drie dagen fris (=je moet geen gasten te lang laten logeren want dan ga je je aan hun gewoonten ergeren)
  10. bij de tekst Blijven (=bij het oorspronkelijke plan blijven)
  11. bij moeders pappot Blijven (=thuis blijven - enkel spreken over iets waar men iets over weet)
  12. bij zijn positieven Blijven (=blijven opletten)
  13. binnen de perken Blijven (=zodanig beperkt blijven dat het niet te veel overlast of schade veroorzaakt)
  14. Blijf aan jouw kantje (=je mag hem niet aanraken, hij is niet aanspreekbaar)
  15. Blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
  16. botten Blijven platvis (=als je dom bent dan blijf je dat)
  17. buiten schot Blijven (=niet worden aangetast)
  18. buiten spel Blijven (=(willen) proberen niet betrokken te zijn)
  19. daar kun je ketelaar van Blijven (=dat zal niets opbrengen)
  20. een gek en zijn geld Blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  21. eens gezegd, Blijft gezegd (=als iemand iets belooft moet die dat ook uitvoeren)
  22. er Blijft veel aan maat en strijkstok hangen (=lang niet alles komt op zijn plaats terecht)
  23. er koksgast van Blijven (=er niets van krijgen , er geen vooruitgang mee maken)
  24. gasten en vis Blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  25. geef, zodat je gevende Blijft (=geef niet meer dan dat je kunt missen.)
  26. het antwoord schuldig Blijven (=het antwoord niet kunnen geven)
  27. het kastje bij het muurtje laten Blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  28. iemand Blij maken met een dode mus (=iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn)
  29. in gebreke Blijven (=zijn taak (belofte) niet uitvoeren)
  30. met de gebakken peren Blijven zitten (=voor de moeilijkheden opdraaien)
  31. met de klompen van het ijs Blijven (=zich met iets niet inlaten)
  32. met lege handen achterBlijven (=niets meer hebben)
  33. op de achtergrond Blijven (=niet in de schijnwerpers willen staan.)
  34. op de been Blijven (=blijven staan; niet ziek worden; niet verslagen worden)
  35. op een letter doodBlijven (=absoluut niets veranderd willen zien)
  36. op iets dood Blijven (=erg belust op iets zijn (bv geld; gierig))
  37. op je post Blijven (=niet weggaan)
  38. op twee paarden Blijven rijden. (=men kan geen keus maken)
  39. op zee Blijven (=op zee vergaan/omkomen)
  40. schoenmaker Blijf bij je leest (=hou je niet bezig met dingen waar je niets van weet)
  41. van koper Blijf je proper en van ijzer word je niks wijzer (=koper is veel waard, ijzer niet)
  42. waar de boom gevallen is, Blijft hij liggen (=gedane zaken nemen geen keer)
  43. wel thuis kunnen Blijven (=het wel kunnen vergeten)
  44. wie schrijft, die Blijft. (=documenteer alles goed voor je eigen bestwil)

75 betekenissen bevatten `Blij`

  1. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten Blijken dat je kwaad op diegene bent)
  2. je snor drukken (=afwezig Blijven / zijn werk niet doen)
  3. botten blijven platvis (=als je dom bent dan Blijf je dat)
  4. kalmte zal je redden (=als je rustig Blijft gaan de dingen beter)
  5. de kruik gaat zo lang te water tot ze barst/breekt (=als men steeds risico`s Blijft nemen, gaat het een keer mis)
  6. recht door zee gaan (=altijd eerlijk Blijven/zijn)
  7. bij de tekst blijven (=bij het oorspronkelijke plan Blijven)
  8. in zijn schik zijn (=Blij en opgewekt zijn)
  9. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=Blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  10. blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=Blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
  11. doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. (=Blijf vooral normaal doen)
  12. vasthouden aan een strootje (=Blijven hopen op een kleine kans.)
  13. bij zijn positieven blijven (=Blijven opletten)
  14. je kop erbij houden (=Blijven opletten, aandacht vasthouden)
  15. op de been blijven (=Blijven staan; niet ziek worden; niet verslagen worden)
  16. dat houdt me op de been (=dat zorgt ervoor dat ik door kan Blijven gaan; daardoor houd ik het vol)
  17. ars longo vita brevis (=de kunst Blijft lang en het leven is kort)
  18. rijd voort maar zie om (=doe verder maar Blijf opletten)
  19. rijd voort voerman maar zie om (=doe verder maar Blijf wel opletten)
  20. bot gegeten hebben (=dom geboren zijn en zo Blijven)
  21. reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te Blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
  22. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij Blijven.)
  23. eerlijk duurt het langst (=een leugen komt op den duur altijd uit, maar de waarheid Blijft altijd waar)
  24. op een volle buik staat een vrolijk hoofd. (=een volle buik brengt een Blij en tevreden humeur.)
  25. voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee Blijven houden)
  26. het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld Blijft bij dezelfde kliek)
  27. in de wolken zijn (=erg Blij en gelukkig zijn)
  28. in zijn nopjes zijn (=erg Blij ergens mee zijn)
  29. de vlag uitsteken (=ergens erg Blij mee zijn)
  30. voor anker gaan (=ergens gaan wonen en langer verBlijven)
  31. als sneeuw voor de zon verdwijnen (=ergens niets van over Blijven)
  32. er zijn tenten opslaan (=ergens verBlijven, zich ergens vestigen)
  33. aan iets blijven hangen (=ergens verstrikt in raken, ermee bezig Blijven)
  34. eten en drinken houdt lijf en ziel bijeen. (=eten en drinken Blijven levensbehoeften.)
  35. geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans Blijken te hebben)
  36. geen voetbreed wijken (=hard op zijn standpunt Blijven)
  37. een Keulse reis doen (=heel lang wegBlijven)
  38. wie wat bewaart, die heeft wat (=het bewaren van zaken kan op lange termijn voordelig Blijken te zijn)
  39. het is zo lang als het breed is (=het Blijft hetzelfde, hoe je het ook bekijkt)
  40. het kan verkeren (=het kan veranderen, de dingen Blijven niet zoals ze zijn)
  41. jong geleerd is oud gedaan (=hoe eerder men iets leert, des te langer de vaardigheid zal Blijven)
  42. iemand blij maken met een dode mus (=iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal Blijken te zijn)
  43. bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen (=iemands ware karakter Blijkt pas als het erop aankomt)
  44. het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds Blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)
  45. als winnaar/beste uit de bus komen (=iets of iemand Blijkt het beste te zijn)
  46. ik ben geen uithangbord (=ik heb meer te doen, ik Blijf niet wachten/zo staan)
  47. kallen is mallen maar doen is een ding (=je kan het beter doen dan er altijd maar over Blijven praten)
  48. wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje (=je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent. Arm geboren, zal wel arm Blijven)
  49. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang Blijven.)
  50. het hoofd koel houden (=kalm Blijven, zich niet door de spanning laten meeslepen)

50 dialectgezegden bevatten `Blij`

  1. 'k zien bliede voe joen (=ik ben Blij voor jou) (Veurns)
  2. 'n kienderhaand is gauw gevuld (=een kind is met een kleinigheid al Blij) (Westerkwartiers)
  3. ‘tsa gieënn zjuustn zijn (=daar zullen ze niet Blij mee zijn) (Kaprijks)
  4. Alle moders zeen bliej es hun kindj op tied en lang genóg slieëptj. (=Alle moeders zijn Blij wanneer hun kind op tijd en lang genoeg slaapt.) (Kinroois)
  5. As ge slaopt de ge lacht, dan ben de mergevruug Blij (=Wie lachend slaapt, is de volgende morgen ook Blij) (Brabants)
  6. bleij make met un doeij mösj (=Blij maken met een dode mus) (mestreechs)
  7. Blie da'k tur bin (=Blij dat ik er ben) (Lunters)
  8. d'er nie van gediend zijn (=er niet Blij mee zijn) (Kaprijks)
  9. daor meudde meej in oew aande knijpe (=daar mag je Blij mee zijn) (Oudenbosch)
  10. dat stik mich hel tieëge (=daar ben ik helemaal niet Blij mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. de dag niet priez'n veurdat 't oav'md is (=niet eerder Blij zijn dan dat de buit binnen is) (Westerkwartiers)
  12. de frangen stin nie oohe (=hij is niet Blij) (Zeeuws)
  13. doar meude Blij meej zijn (=wees er maar Blij mee) (Prinsenbeeks)
  14. doë bèn ich nie mèt opgezatte (=daar ben ik niet Blij om) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. doeë verhang ich mich vieër (=daar ben ik hartstikke Blij mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. e lank gezich trèkke (=niet Blij zijn met iets) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. één bliede moak'n met 'n dooie mus (=iemand Blij maken met gebakken lucht) (Westerkwartiers)
  18. èn zen haan vrijve (=Blij zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. Gaa zèt blaa meejen doeë mus (=Snel Blij zijn) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  20. ge kentjt nie aul emmen, een dikke vrou en veel plosj in au bedde (=Wees Blij met wat je hebt) (Ninoofs)
  21. Ge meugt in a andses plak'n (=Ge moogt Blij zijn) (Zelzaats)
  22. Hae is zoea bliej es enne gek (=hij is heel erg Blij (meer opgelucht) ) (Steins)
  23. het dut 'em goed (=hij is daar Blij mee) (Westerkwartiers)
  24. hier ben ' k wies met (=hier ben ik Blij mee) (Westerkwartiers)
  25. Hij is zò blied as een kiend (=Hij is er heel Blij mee) (Texels)
  26. ich bén énde ziëvede hiemel, de aander zés wolle nich nie (=Wat ben ik Blij dat mijn neus van voren staat en niet opzij) (Bilzers)
  27. ich bèn zoe blaaj dat mën naos ènt midde steed en nie opzaaj (=ik ben o zo Blij) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. ich maug mën twei héndsjes poenne (=ik heb geluk, ben Blij en tevreden) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. ij is't-er nie mee gedient (=hij is er niet Blij mee) (Kaprijks)
  30. Ik ben bliede da'k oe zie (=Ik ben Blij dat ik je zie) (Hoogeveens)
  31. Ik ben bliede daj weer trugge bent (=Ik ben Blij dat je weer terug bent) (Hoogeveens)
  32. Ik het d'r schik van (=Ik ben er Blij mee) (Renkums)
  33. ik kos dur nie op stute (=ik was er niet Blij mee) (Mills)
  34. ik zijn Blij dagge d' r zijt (=ik ben Blij dat je er bent.) (Roosendaals)
  35. J' es te blidenberge begraeven (=Men is Blij dat hij dood is) (Iepers)
  36. kzij Blij toe (=ik ben maar wat Blij) (Kerkdriels)
  37. lievre is nen oaze in é liuëp rap (=Blij zijn met wat je hebt ('ik heb liever...')) (Kaprijks)
  38. Mooi werruk! (=Blij zijn) (Arnhems)
  39. Opgezet zoën gelek nen 'ond me vloeën (=zeer fier en Blij zijn) (Moorsel)
  40. ouch good, zag de pater, d’r toen kraeg braodworst (=Blij zijn met wat je krijgt ook als het wat tegenvalt. pastoor kreeg vaak de eerste proef: een lekker stuk karbonade, terwijl de lageren in rang (paters) het met kwalitatief minder goed vlees moesten doen)) (Heitsers)
  41. skite in 'n kedootsy (=Blij maken met niks) (Bildts)
  42. tes vandoage auwen oavend tes morgen auwen dag ben Blij dak au besteken mag (=verjaardagsrijm) (Zottegems)
  43. wel 't kleine niet eert, is 't grode niet weerd (=wie niet Blij is met iets kleins, waardeert ook het grote niet) (Westerkwartiers)
  44. wês altyd bliid (=wees altijd Blij) (Fries)
  45. zau maug ich het heire (=Blij dat je dat ook zo ziet) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ze was d'r met verguld (=zij was er zeer Blij mee) (Westerkwartiers)
  47. ze was d'r verguld met (=ze was er Blij mee) (Westerkwartiers)
  48. zën eegskës blinke (=hij is heel Blij) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. Zo blaid as blik (=Zo Blij als een kind) (Zaans)
  50. zo bleide as blik (=ergens heel Blij mee zijn) (Urkers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen