Spreekwoorden met `wa`

Zoek


440 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wa`

  1. je kunt nooit weten waar een paling kruipt (=zeg nooit nooit)
  2. je leven in de waagschaal stellen (=actie ondernemen waarbij het eigen leven in gevaar kwam)
  3. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  4. kant noch wal raken (=totale onzin zijn)
  5. kattenkwaad uithalen (=kwajongensstreken)
  6. kies het minste van twee kwaden (=als er enkel slechte oplossingen zijn, kiest men de minst slechte)
  7. kijken als Jonas in de walvis (=benauwd kijken)
  8. kijken of men water ziet branden (=heel erg verbaasd kijken)
  9. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  10. kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
  11. koffen en smakken zijn waterbakken (=dat soort dingen kan veel doorstaan)
  12. komen waar de duivel zijn staart keert (=op een zeer onherbergzame plaats aankomen.)
  13. koste wat kost (=hoe dan ook. (ook wel: coûte que coûte))
  14. koud bier maakt warm bloed. (=alcohol maakt aggressief)
  15. krakende wagens lopen/rijden het langst (=nieuw hoeft niet altijd beter te zijn / mensen die vaak ziek zijn worden vaak toch heel oud)
  16. kwaad bloed zetten (=iemand boos maken)
  17. kwaad gezelschap doet dolen. (=vermijdt omgang met mensen die een negatieve invloed op je leven kunnen hebben)
  18. kwade gezelschappen bederven goede zeden. (=slechte eigenschappen overnemen van slechte vrienden)
  19. laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
  20. laten waaien (=verwaarlozen, zich er niets van aantrekken)
  21. leven als een vis in het water (=totaal tevreden en onbekommerd leven)
  22. liefde is waar de geldbuidel hangt (=liefde is te koop)
  23. maak geen slapende honden wakker (=zwijgen over iets, om te voorkomen dat een autoriteit op het idee komt om er werk van te maken)
  24. mei koel en wak, veel koren in de zak. (=als het in mei nat en koud is wordt de opbrengst hoog)
  25. men poot de aardappelen wanneer men wil, ze komen toch niet in april (=boerenregel. Aardappelen komen pas in mei uit)
  26. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)
  27. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  28. met de benenwagen (=te voet)
  29. met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden (=op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden)
  30. met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
  31. met een zwarte kool aangetekend staan (=ongunstig bekend staan)
  32. met hem is het kwaad kersen eten. (=het is beter hem te mijden.)
  33. met het ongewapend oog (=met het blote oog (zonder hulpmiddelen))
  34. met het water voor de dokter komen (=zeggen wat je bedoelt)
  35. met hoge heren is het kwaad kersen eten (=van de omgang met aanzienlijke personen moet men niet altijd voordeel verwachten)
  36. mettertijd komt Hannes in het wammes (=met veel geduld lukt het wel)
  37. moeten is dwang en huilen is kindergezang (=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
  38. na wat gepimpel, is de geest wat simpel (=na wat te hebben gedronken ben je meestal niet meer helder van geest)
  39. naar water snakken als een vis (=hevig verlangen naar iets)
  40. nog geen koude aardappel waard zijn (=weinig waard zijn)
  41. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  42. onder de wal zijn (=dicht bij de wal zijn)
  43. onder water zijn (=afwezig zijn)
  44. ongelijke paarden trekken kwalijk. (=mensen die teveel verschillen in kwaliteiten, werken vaak niet goed samen)
  45. ongesuikerd zeggen waar het op staat (=onverbloemd de waarheid zeggen)
  46. op de eerste april zendt men de gekken waar men wil (=op 1 april worden grappen uitgehaald)
  47. op elkaar lijken als twee druppels water (=precies op elkaar lijken)
  48. op zwart zaad zitten (=geen geld hebben)
  49. overdag hebben waar men `s nachts van droomt (=alles zomaar in de schoot geworpen krijgen)
  50. Parijs is wel een mis waard (=om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten)

680 betekenissen bevatten `wa`

  1. de kop van jut (=het slachtoffer, het zwarte schaap)
  2. de vis is de boet niet weerd (=het sop is de kool niet waard)
  3. de omgekeerde wereld (=het tegenovergestelde van wat normaal en logisch is)
  4. het bekomt hem als de hond de knuppel na het stelen van de worst (=het valt hem zwaar tegen)
  5. de vis wordt duur betaald (=het vergt veel opoffering ( je moet er wat voor over hebben) om te krijgen wat je wilt)
  6. niet thuis geven (=het verwachtingspatroon niet kunnen nakomen)
  7. het kaf van het koren scheiden (=het waardevolle van het waardeloze scheiden)
  8. met gelijke munt betalen (=hetzelfde kwaad terugdoen)
  9. boontje komt om zijn loontje (=hij krijgt wat hij verdient, de gevolgen zal iemand altijd wel een keer moeten gaan dragen)
  10. hij droomt van schol maar eet graag platvis (=hij verwacht te veel)
  11. dat is koren op zijn molen (=hij zal dat meteen gebruiken als argument voor wat hij toch al wilde)
  12. hij zoekt zijn paard en hij zit er op (=hij zoekt iets wat voor zijn neus is, wat iedereen ziet)
  13. hoe een dubbeltje rollen kan (=hoe iets een onverwacht verloop kan kennen)
  14. hoe hoger het hart, hoe lager de ziel (uit het Fries) (=hoogmoed is het kenmerk van een dwaas)
  15. schoenmaker blijf bij je leest (=hou je niet bezig met dingen waar je niets van weet)
  16. de wereld is een pijp kaneel ieder likt eraan maar krijgt niet veel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  17. de wereld is een schouwtoneel elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  18. een haas is graag waar hij geworpen is. (=ieder wil graag zijn waar hij geboren is)
  19. het hek is van de dam (=iedereen doet maar wat die wil zonder grenzen)
  20. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
  21. geen oud wijf bleef aan het spinnewiel (=iedereen kwam kijken)
  22. gedachten zijn tolvrij (=iedereen mag vrij denken wat diegene wil)
  23. iemand op zijn wenken bedienen (=iemand altijd en onmiddellijk geven waar hij om vraagt)
  24. iemand op het matje roepen (=iemand bij zich laten komen en om uitleg vragen waarom iets zo gedaan is)
  25. een paling (snoek) gevangen hebben (=iemand die per ongeluk in het water is gevallen)
  26. een gewaarschuwd mens telt voor twee (=iemand die vooraf weet wat er fout kan gaan moet zich er maar op voorbereiden)
  27. een profeet die brood eet (=iemand die waardeloze voorspellingen doet)
  28. een brutaal mens heeft de halve wereld (=iemand die wat durft te zeggen krijgt het meestal wel voor elkaar)
  29. iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
  30. iemand op het verkeerde been zetten (=iemand ergens een verkeerde indruk van geven, waardoor hij of zij iets gaat denken wat helemaal niet klopt)
  31. iemand zijn vet geven (=iemand flink de waarheid zeggen)
  32. iemand de vrije hand geven (=iemand geheel vrij laten in de wijze waarop hij een opdracht uitvoert)
  33. de kat in de gordijnen jagen (=iemand goed kwaad maken)
  34. iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
  35. iemand iets aansmeren (=iemand iets (weinig waardevols) verkopen)
  36. iemand blij maken met een dode mus (=iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn)
  37. iemand iets aan de neus hangen (=iemand iets vertellen wat die beter niet kan weten)
  38. iemand de ogen openen (=iemand inzicht geven in iets wat diegene nog niet doorhad)
  39. iemand de ogen uitsteken (=iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt)
  40. achter iemand zoeken (=iemand kwaad proberen te doen)
  41. iemand het mes op de keel zetten (=iemand onder zware druk zetten)
  42. iemand ongesuikerd zeggen waar het op staat (=iemand ongegeneerd de waarheid zeggen)
  43. voor het blok zetten (=iemand onverwacht in een lastige positie brengen; bijvoorbeeld iemand dwingen te reageren die dat eigenlijk niet wil, of iemand dwingen een keuze te maken.<>)
  44. iemand verlakken (=iemand onwaarheden wijs maken of bedriegen)
  45. over het paard tillen. (=iemand te veel prijzen, zodat hij verwaand wordt)
  46. iemand uitmaken voor rotte vis (=iemand uitschelden voor alles wat mooi en lelijk is)
  47. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  48. iemand de bons geven (=iemand waarmee je een relatie hebt niet meer willen zien)
  49. iemand uit kuieren sturen (=iemand wandelen sturen - niet geven wat hij verlangt)
  50. iemand knollen voor citroenen verkopen (=iemand wat wijsmaken, met praatjes foppen)

50 dialectgezegden bevatten `wa`

  1. wa hédde gai skôn skoen (=wat heeft u mooie schoenen) (Helmonds)
  2. wa hedde gé gedan (=wat heeft u gedaan) (Reusels)
  3. wa hedde gij gedôn? (=wat heb jij gedaan?) (Helenaveens)
  4. wa hedde gij gezeed (=wat heb je gezegd) (Geldermalsens)
  5. wa hedde oe aige toch angedan (=wat heb je jezelf toch aangedaan) (Eersels)
  6. Wà heijij (=wat is er) (Arnhems)
  7. wa höbste viël (=wat heb je aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. wa ieser? (=wat is er?) (Limburgs)
  9. wa iest ver tete? wa memme (=wat eten we? wat we hebben) (turnhouts)
  10. wa is da toch (=Jemig, wat is dat nou) (brabants)
  11. wa is't voar oe (=wat kan ik voor U doen) (Maldegems)
  12. wa isse lief he (=zij is lief) (eindhovens)
  13. wa isser te verapsnapse (=wat valt er hier te eten) (Antwerps)
  14. wa ist derke (=wat is er aan de hand meisje) (eindhovens)
  15. wa ist valt ave kelder in? (=tegen iemand die een boertje laat) (Ransts)
  16. wa jankte nou (=wat zeuren je nou) (Moerdijks)
  17. wa je zegg'n, dat ben je zelf (=men herkent jou aan je uitspraken) (Westerkwartiers)
  18. wa jieng heb iech (=welke kinderen heb ik) (Hasselts)
  19. wa kant de konink daar aan doen, hij heeft nen neuze gelijk ne schoen (=Er is niets aan te doen) (Wetters)
  20. wa kende gij zevere! (=wat kunt U een onzin vertellen) (Eindhovens)
  21. wa kiek je luipig. (=wat kijk je sloom.) (Arnhems)
  22. wa kiekte! Heb ik wa van oe àn!? (=wat wil je? waarom kijk je me zo aan!?) (Helenaveens)
  23. wa komme kik ier nu van passe (=waarom word ik hier nu mee vergeleken) (Harelbeeks)
  24. wa kosset dich vër zoe goeje koop aut te zien (=je loopt er maar slordig bij) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. wa kost da (=Hoe duur is dat) (Roosendaals)
  26. wa kost da? (=Hoe duur is het?) (Baronies)
  27. wa kostta? (=hoeveel kost dat?) (Sint-Niklaas)
  28. wa krijde gij van mijn? (=wat moet ik betalen?) (Oudenbosch)
  29. wa krijje nou vamij? (=mag ik de rekening?) (Arnhems)
  30. wa kunnen afzeveren (=veel zwetsen) (Hulsters (NL))
  31. wa lei doa nei te spettelen? (=wat ligt daar nu te spartelen?) (Westels)
  32. wa let er au (=je loopt er toch geen risico mee) (Wichels)
  33. wa letjer a (=wat zou je, wat riskeer je) (Meers)
  34. wa ligde tog te uiren (=wat vraag je lang door.) (Ossies)
  35. wa lulde? (=wat zeg je?) (Brabants)
  36. wa magge' k uithoaln (=mag ik iets te drinken geven) (Waregems)
  37. wa makte nauw (=wat maak je nou?) (Helmonds)
  38. wa meent den wel nie? (=wat denkt hij wel niet?) (Siebengewalds)
  39. wa meint dae wol (=wat beeldt die zich wel in) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. wa mende ge nou! (=wat wil jij nou!) (Ossies)
  41. wà mo'k nou (=wat moet ik nu) (Steenbergs)
  42. wâ moe j' èn (=wat wil je hebben) (Axels)
  43. wa moed'emmen, wa moed'en (=wat moet je hebben) (Wichels)
  44. wa moek doen, wa moenek doen (=wat moet ik doen) (Wichels)
  45. wa moenik aa (=wat is mijn schuld) (Giesbaargs)
  46. Wà moete gij! / wa wilde gij? / wa wòdde gij? (=wat wil je!) (Helenaveens)
  47. wa moetek oeëndoen (=wat moet ik aantrekken) (Meers)
  48. wa moh je? (=wat wil je?) (Nieuw lekkerlands)
  49. wa moj hier (=wat heb je hier te zoeken) (Deventers)
  50. wa mojje (=wat wil je?) (Lopiks)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen