1486 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ij`
- de huid van de beer niet verkopen voor hij geschoten is (=je moet niet al willen genieten van wat men nog niet verworven heeft)
- de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
- de juiste man op de juiste plaats zijn (=zeer geschikt zijn voor het werk)
- de kaap te boven zijn (=het probleem overwonnen hebben)
- de kap over de haag smijten (=zijn priester- of kloostergelofte verbreken)
- de kap/sluier/habijt aannemen (=in een klooster gaan)
- de kat bij de melk zetten (=iemand in verleiding brengen)
- de kat bij het spek zetten (=iemand in verleiding brengen)
- de kat in de gordijnen jagen (=iemand goed kwaad maken)
- de kat in het donker knijpen (=kwaad doen waar niemand het ziet)
- de kat uit de boom kijken (=een afwachtende houding aannemen)
- de kluts kwijt zijn (=in de war zijn)
- de koe bij de horens vatten (=met de lastige zaak beginnen)
- de koe is vergeten dat hij kalf geweest is. (=zeurende ouderen vergeten dat ze vroeger ook wild waren)
- de koekoek en de sijs hebben niet dezelfde wijs. (=iedereen is anders)
- de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
- de koninklijke weg bewandelen (=eerlijk zijn)
- de koorts/stuipen op het lijf jagen (=doen schrikken)
- de koppen bij elkaar steken (=overleggen)
- de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
- de kruik gaat zolang te water tot zij barst (=alles heeft zijn beperkingen)
- de kunst afkijken. (=leren door te observeren.)
- de kurk waarop de zaak drijft (=de basis (steun) van het geheel)
- de laatste der Mohikanen zijn (=de laatste zijn die nog ergens in gelooft)
- de lakense bril erbij opzetten (=bijzonder scherp toekijken)
- de lijdensbeker tot de bodem ledigen (=al het slechte, tot het laatste toe, over zich heen krijgen)
- de lijn trekken (=luieren, niet voort werken)
- de lijn/teugels aanhalen (=strenger worden)
- de maan met de handen willen grijpen (=het onmogelijke willen doen)
- de mast opkrijgen (=zich weten te redden)
- de mens zal bij brood alleen niet leven. (=een mens heeft niet alleen lichamelijke maar ook geestelijke behoeftes.)
- de mijn is verkeerd gesprongen (=ongeveer als: wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in)
- de ogen zijn de spiegels der ziel (=in de ogen van een persoon herkent men het karakter)
- de ooievaar nakijken (=tijd verdoen)
- de oudste moet de wijste zijn (=van het oudste kind wordt het meeste verwacht)
- de paarden die de haver verdienen krijgen ze niet (=zij die het goede werk verrichten, krijgen niet altijd de beloning)
- de paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet. (=verdienste blijft vaak onbeloond)
- de Paus van dichtbij zien. (=dronken zijn)
- de peer is nog niet rijp (=de zaak is nog niet in orde)
- de pijp aan maarten geven (=sterven, ermee ophouden)
- de pijp aan Maarten geven. (=er definitief mee stoppen)
- de pijp uitgaan (=sterven)
- de plooien glad strijken (=de ruzie bijleggen)
- de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
- de rapen zijn gaar (=er is een probleem waar direct iets aan gedaan moet worden)
- de rijpste pruimen zijn geschud (=het belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald)
- de rijzende/opgaande zon aanbidden (=in de gunst trachten te komen van iemand die succesvol is)
- de rode cijfers (=de verliescijfers)
- de rook kan het hangerijzer niet deren (=het heeft geen zin te proberen iets dat vast staat te veranderen)
- de schop krijgen (=ontslagen worden)
2098 betekenissen bevatten `ij`
- daar is een haartje in de boter (=daar is ruzie of wrijving)
- daar kun je donder op zeggen (=daar mag je zeker van zijn)
- dat is algabra voor hem. (=daar snapt hij niets van.)
- dat ligt hem in zijn mond bestorven (=daar spreekt hij veel over)
- dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
- daar zit `em de kneep/knoop (=daar zitten de moeilijkheden/problemen)
- van huis en haard verdreven (=dakloos zijn)
- op de schobberdebonk leven (=dakloos zijn en/of bedelend leven)
- dan is Leiden in last (=dan zijn er problemen!)
- je zegeningen tellen (=dankbaar zijn voor wat men heeft.)
- jongens van Jan de Witt (=dappere jongens zijn)
- die haring braadt niet (=dat (meestal geniepige) plannetje schijnt niet te lukken)
- dat was Grieks voor hem (=dat begreep hij niet)
- mijn verstand staat er bij stil (=dat begrijp ik helemaal niet)
- dat is Latijn voor mij (=dat begrijp ik niet)
- daar kan de schoorsteen niet van roken (=dat brengt niets op / men kan niet alleen van vriendelijke woorden leven)
- dat gaat erin als klokspijs (=dat gaat er gemakkelijk in)
- dat snijdt geen hout (=dat heeft er niets mee te maken; het bewijst niets)
- zo gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
- dat is een stuk! (=dat is een aantrekkelijk persoon)
- na mij de zondvloed (=dat is een probleem dat zich pas voordoet als ik er niet meer ben - het zal mijn tijd wel duren)
- dat is geen geld (=dat is erg goedkoop als je ziet wat je ervoor krijgt)
- dat moet je niet uitpoetsen/uitvlakken (=dat is ernstiger dan het lijkt)
- dat zet geen zoden aan de dijk (=dat is geen bijdrage van serieuze betekenis)
- dat gaat je niet in de kouwe/koude kleren zitten (=dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring))
- dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
- dat gaapt zo wijd als een oven (=dat is hoogst onwaarschijnlijk)
- dat gaapt als een oven (=dat is onwaarschijnlijk)
- dat hangt als een schijthuis boven de gracht (=dat is overduidelijk)
- dat is een waarheid als een koe (=dat is overduidelijk waar)
- dat spreekt boekdelen (=dat is overduidelijk, bijv. `zijn gezicht spreekt boekdelen`)
- dat is mij tegen de boeg. (=dat is tegen mijn zin)
- dat is andere peper (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
- dat is andere tabak (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
- dat is ook geen heksen (=dat is wel heel gemakkelijk)
- dat maakt van Jezus nog een ketter (=dat is zelfs bij de meest integer mens een schanddaad)
- dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
- dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
- dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
- dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
- dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
- dat houdt me op de been (=dat zorgt ervoor dat ik door kan blijven gaan; daardoor houd ik het vol)
- uit het oog, uit het hart (=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is)
- de aanval bloedt dood (=de aanval komt geleidelijk uit op een mislukking)
- volgens Bartjens (=de allereenvoudigste rekenstof (als referentie aan onderwijzer Willem Bartjens die een bekend rekenboekje schreef))
- het laatste woord willen hebben (=de baas willen zijn)
- het hoogste lied zingen (=de baas zijn)
- de bezem in de mast voeren (=de baas zijn en leiding hebben)
- aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
- tussen mal en dwaas zijn (=de bakvisleeftijd hebben)
50 dialectgezegden bevatten `ij`
- ij löp as een ane met stront an de poten (=Hij komt verwaand over) (Kampers)
- ij löt de proele ang'n (=iemand die begint te huilen) (Kampers)
- ij mag alles nog ebbe (=hij kan alles nog eten) (Oudenbosch)
- ij mag daor op taofel piese (=hij heeft een (groot) streepje voor) (Oudenbosch)
- ij mag nog vor allef geld mee (=hij kan nog mee op een kinderkaartje) (Oudenbosch)
- ij mag tur daor nie inkomme (=hij wordt daar niet in huis toegelaten) (Oudenbosch)
- ij moe nog mee zijn twie handen piesen (=hij is nog niet volwassen) (Wetters)
- ij moest gieen toatn en (=hij kon het niet aan; hij weigerde) (Hansbeeks)
- ij mot om klappes (=hij is ongeneeslijk ziek) (Oudenbosch)
- ij nam un raom (=hij deed me daar een grote stap) (Oudenbosch)
- ij nie zuveel tantewannekes (=niet teveel grillen hebben) (Gents)
- ij nogal ne schuit gekrijge (=hij is plots snel gegroeid) (Wommersoms)
- ij oa beeder in zijn broek gescheedn (=dat had hij niet mogen doen) (Kaprijks)
- ij omtêwt van tsnoens tot ten twoalve (=hij is kort van memorie) (Gents)
- ij oud em mee klodden bezig (=Hij is verwikkeld in foute zaken) (Lokers)
- ij ree aon de Fendert (=hij reed naar Fijnaart) (Oudenbosch)
- ij reetum (=hij was kwaad) (Oudenbosch)
- ij rêjd aw mee tram zeevne (=hij is al in de zeventig) (Kaprijks)
- ij rijt den birg af, ij rijt de mort af (=iemand die erg ziek is) (Gents)
- ij rijt naaig èt (=hij reed zeer hard) (Dilbeeks)
- ij schaart alles mee (=hij neemt alles mee wat van zijn gading is) (Oudenbosch)
- ij schiet makkeluk uit z n pak (=hij valt vaak uit) (Oudenbosch)
- ij shijt zijnn kop deur zijn gat (=hij heeft zware diaree) (Kaprijks)
- ij skeld oe de pokkel vol (=Hij scheld je de huid vol) (Zwols)
- ij skrif met dubbel kriet (=hij berekent te veel) (Zwols)
- ij sloeg steil achteraover (=Hij was stom verbaasd.) (Zwols)
- ij sloog steil achterover (=hij schrok zich dood) (Oudenbosch)
- ij smijt ze buitn' (=hij doet veel geld op) (Brakels)
- ij smijt'er moar mee zijn klakke noartoe (=niet veel moeite voor iets doen) (Kaprijks)
- ij speelde zaan muile af (=hij kon het goed uitleggen) (Gents)
- ij stao ge-re mee z ne snuffert voraon (=hij is graag van alles op de hoogte) (Oudenbosch)
- ij staot aon un kwaoj e-ndje (=dit loopt niet goed af met zijn gezondheid) (Oudenbosch)
- ij stinkt as een aalteputte (=Hij stinkt vreselijk) (Zwols)
- ij stoad'op een goe wêjken (=hij is rijk getrouwd) (Kaprijks)
- ij stoond tot oan zijn knoesels in de moor (=hij stond tot aan zijn enkels in de modder) (Vrasens)
- ij stou mee un tente (=hij heeft een erectie) (Lokers)
- ij trek van de zieknkasse (=hij valt op de mutualiteit) (Kaprijks)
- ij trek van den dop (=hij krijgt werkloosheidsvergoeding) (Kaprijks)
- ij trekt zijne stert iejn (=hij krabbelt terug) (Brakels)
- ij trok nen tout (=hij zette een nors gezicht op) (Dilbeeks)
- ij veegt overal z n koont aon af (=hij trekt zich nergens iets van aan) (Oudenbosch)
- ij verbeelt z n eige te veul (=hij is arrogant) (Oudenbosch)
- ij vernuilt mee te vernaan (=hij wordt dommer met ouder worden) (Wetters)
- ij verschoot em nen oebel (=hij schrok heel erg) (Hams)
- ij versmuurd in t'geld (=te veel geld hebben) (Knesselaars)
- ij vet-er em in (=hij geniet ervan) (Kaprijks)
- ij voagd overaw zijn gat an (=hij verwaarloost alles) (Kaprijks)
- ij voagd overaw zijn kliuëdn an (=hij trekt zich van niets wat aan) (Kaprijks)
- ij vroagt 't ei uit eu gat (=hij wil alles weten) (Gents)
- ij waar altijt in de weer (=hij was altijd bezig) (Oudenbosch)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen