Spreekwoorden met `mogen`

Zoek

8 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `mogen`

  1. de handen dicht mogen knijpen (=van geluk mogen spreken)
  2. de voorsten doen wat de achtersten niet mogen (=wie eerst komt is in het voordeel)
  3. geen naam mogen hebben (=niets te betekenen zijn)
  4. gezien mogen worden (=er goed uitzien)
  5. mogen lijden (=er wel tegen kunnen - iemand wel kunnen verdragen)
  6. naar iets mogen kijken (=van iets moeten afblijven)
  7. voorbij de schout zijn deur mogen dragen (=wel gezien mogen worden)
  8. wel een kwastje mogen hebben (=wel eens geverfd mogen worden)

17 betekenissen bevatten `mogen`

  1. iemand om zijn vinger (kunnen) winden (=alles van iemand gedaan (kunnen) krijgen of alles mogen)
  2. iemand het zwijgen opleggen (=er met niemand over mogen praten en niemand iets mogen vertellen)
  3. naar de maan lopen (=het wel mogen vergeten / weg moeten gaan)
  4. het is van de gekke (=het zou niet mogen)
  5. het is onbestaanbaar. (=het zou niet mogen bestaan, het is een schande)
  6. iemands bloed wel kunnen drinken (=iemand niet mogen en daardoor alles doen om die persoon te hinderen)
  7. een streepje voor hebben (=meer mogen dan een ander, minder gauw straf krijgen)
  8. met een schone lei beginnen (=opnieuw mogen beginnen, zonder dat misstappen uit het verleden nog zichtbaar zijn)
  9. tot de jaren des onderscheids komen (=oud genoeg zijn om zelf te weten/mogen wat wel en niet mag)
  10. de één mag een paard stelen, de ander mag niet over het hek kijken. (=sommigen mogen alles, anderen mogen niets)
  11. de handen dicht mogen knijpen (=van geluk mogen spreken)
  12. rust roest (=wanneer je niets doet gaat je vermogen achteruit)
  13. wel een kwastje mogen hebben (=wel eens geverfd mogen worden)
  14. voorbij de schout zijn deur mogen dragen (=wel gezien mogen worden)
  15. wel onder zijn zolen kunnen schrijven (=wel mogen vergeten)
  16. wie liegt bedriegt. (=wie een leugen vertelt doet ook andere dingen die niet mogen)
  17. het is een wijze man, die maat ramen kan. (=wijsheid komt van het vermogen om situaties te begrijpen en hoe daar op te reageren)

42 dialectgezegden bevatten `mogen`

  1. 't op ze buuk meug'n schrieven (=Er mogen naar fluiten) (Veurns)
  2. 't Zoe ni meugn (=Het zou niet mogen) (Deinzes)
  3. a moetj op zèn kinne kloppen (=op zijn kin mogen of moeten kloppen iets niet krijgen, m.n. eten of seks) (Meers)
  4. ammel de boom èn! (=jullie mogen me gestolen worden!) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. as God bleeftj (=als God het goed vindt dat we dat nog mee mogen maken) (Heitsers)
  6. as je hem een vinger geev'm, nemt 'er de heule haand (=als hij iets mag doen, denkt hij alles te mogen doen) (Westerkwartiers)
  7. Da zijn nà toch gien doeningen he (=Dat zou men niet mogen doen) (Zelzaats)
  8. daaj zulle dich wol leire daase (=daar zul je mogen luisteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. Dat magt wij niet weten (=Dat mogen wij niet weten) (Hoogeveens)
  10. Dat mos niet maggie (=Dat zou niet mogen) (Bollenstreeks)
  11. dat oos kènner rijke aaërs moehge hèmme! (=Dat onze kinderen rijke ouders mogen hebben!) (Genker)
  12. De flosj aftrekken (=(letterlijk) Op de kermismolen een gratis rit mogen maken) (bambrugs)
  13. Die magt weg (=Die mogen weg) (Hoogeveens)
  14. Die versjtaon zich neet ongerein (=Ze mogen elkaar niet) (Roggels)
  15. ë graut kreis triëvër konne maoke (=het mogen vergeten, mislukt !) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. e kaeske mauge branne (=van geluk mogen spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. e wiëdsje mauge plassiëre (=zijn mening ook mogen zeggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. ët graos was aut zën aure (=hij zou zijn oren wel eens mogen kuisen) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. fezelèrs zèn kwezelèrs (=mogen we niet mee luisteren?) (Meers)
  20. Ge got a tiene muigen oitkossje (=Je gaat heel hard je best mogen doen) (Dilbeeks)
  21. ge zult bruin zeep aan uwen durpel mogen doen (=een knap kind hebben) (Sinnekloases en niekaarks)
  22. He, doe hier es wa. (=Ober, mogen wij nog wat te drinken?) (Schijndels)
  23. Husse met je neus ertusse (=Iets niet mogen weten) (Rotterdams)
  24. ij oa beeder in zijn broek gescheedn (=dat had hij niet mogen doen) (Kaprijks)
  25. je zal de pot meugn uutlekkn (=hij zal de kosten zelf mogen betalen) (Kortemarks)
  26. je zal meugn de bolln kièèrn (=hij zal er voor mogen opdraaien) (Kortemarks)
  27. kuwwe effe kieke (=mogen we even kijken) (Arnhems)
  28. meens, meu-me-r op (=meneer, mogen wij erop) (Tilburgs)
  29. mekaor nieso legge (=elkaar niet mogen) (Culemborgs)
  30. meu-me-t (=mogen wij het) (Tilburgs)
  31. meugde gè da waal doen? / meugen wè da waal doen? (=moogt gij dat wel doen? / mogen wij dat wel doen?) (Sint-Niklaas)
  32. Mie, meu-me meej oe meej (=Mie, mogen we met je mee) (Tilburgs)
  33. oep de veujhand zitte (=als eerste mogen beginnen bij het (kaart) spel) (Rillaars)
  34. op ze buuk meugn schrievn (=er niet mogen op rekenen) (Veurns)
  35. Veur ut zinge de kerk oët gaon (=Niet mogen klaarkomen) (Venloos)
  36. Vrulliehaan en peirdentaan meugen noeijt stilstoan. (=Vrouwenhanden en paardentanden mogen nooit stilstaan) (Achels)
  37. wat de heire waajzë (bevelen), moettë de knaechtë mér praajzë (=de groten beslissen wanneer de kleintjes mogen pissen) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. wel niet warkt zal ok niet eet'n (=één die niet werkt verdient het niet te mogen eten) (Westerkwartiers)
  39. wi-j magt (=wij mogen) (Sallands)
  40. Ze magt weigeren. (=ze mogen weigeren.) (Hoogeveens)
  41. zën twei hendsjës mauge poene (=van geluk mogen spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. zëne pa hoch tich baeter èn de haog gestrits (=zo'n waardeloos ding als jij had nooit mogen geboren worden) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen