Spreekwoorden met `eten`

Zoek


224 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `eten`

  1. in de roos schieten (=het precies goed raden/doen)
  2. in een andere vorm gieten (=anders voorstellen)
  3. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  4. in het vat gieten (=aanleggen)
  5. je bent om op te eten (met boter en suiker). (=beeldig, snoezig, hartveroverend, snoeperig.)
  6. je in de eigen voet schieten (=jezelf benadelen)
  7. je koren/korentje groen eten (=zich geen zorgen maken om de toekomst, niet sparen.)
  8. je kruit op de mussen verschieten (=zijn woorden verspillen)
  9. je kunt niet met twee voeten in één sok (=twee onverenigbare zaken kunnen niet worden gecombineerd)
  10. je kunt nooit weten waar een paling kruipt (=zeg nooit nooit)
  11. je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. (=men moet goed voor het personeel zijn.)
  12. je mag wel alles eten, maar niet alles weten. (=ik hoef je niet alles te vertellen.)
  13. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  14. je met iemand meten (=met iemand wedijveren)
  15. je pijlen verschieten (=te snel handelen)
  16. je uit de voeten maken (=maken dat men wegkomt)
  17. je voor de kop schieten (=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
  18. je zult stokvis eten. (=je krijgt slaag.)
  19. je zult ze maar de kost moeten geven (=het zijn er veel (mensen))
  20. Joost mag het weten (=geen idee hebben (Joost = de duivel))
  21. laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
  22. leef niet om te eten maar eet om te leven (=vergeet niet om ook plezier te maken in het leven)
  23. letters eten (=veel boekenwetenschap opdoen)
  24. liever vrij en geen eten dan een volle buik aan een ijzeren keten. (=vrijheid is een hoger goed dan materiële welvaart.)
  25. mee-eten uit de grote pot van Egypte (=meegenieten zonder vergoeding)
  26. meer kunnen dan alleen brood eten (=verstand van zaken hebben)
  27. met de Adamsvorken eten. (=met de vingers eten.)
  28. met de konijnen door de tralies kunnen eten (=zeer mager zijn)
  29. met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden (=op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden)
  30. met de ogen meten (=schatten)
  31. met een kanon op een mug schieten (=ophef maken om niks / overdreven zware maatregelen nemen)
  32. met hem is het kwaad kersen eten. (=het is beter hem te mijden.)
  33. met hoge heren is het kwaad kersen eten (=van de omgang met aanzienlijke personen moet men niet altijd voordeel verwachten)
  34. met iemand zijn voeten spelen (=iemand voor de gek houden)
  35. met lange tanden eten (=met tegenzin eten)
  36. met los kruit schieten (=schijnbaar streng straffen met een straf die in feite geen nadeel oplevert)
  37. met passen en met meten wordt de meeste tijd versleten (=voorbereidingen zijn dikwijls het meest tijdrovend onderdeel van een taak)
  38. met spek schieten (=overdrijven of opscheppen)
  39. met twee maten meten (=niet voor alles of iedereen even streng zijn)
  40. met zijn tien geboden eten (=zonder bestek met de vingers eten)
  41. met zijn tien geboden eten. (=zonder mes en vork.)
  42. meten is weten, gissen is missen (=je kunt beter afmetingen meten dan schatten)
  43. moeten is dwang en huilen is kindergezang (=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
  44. moeten kiezen of delen (=een (vervelende) keus moeten maken)
  45. naar zijn meug eten (=zoveel eten als men lust)
  46. niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
  47. of men van de kat of de kater gebeten wordt (=het maakt geen verschil)
  48. olie op de golven gieten/gooien (=de gemoederen kalmeren)
  49. onder het Caudijnse juk moeten doorgaan (=vernederd worden)
  50. onder het juk moeten doorgaan (=zich aan andermans macht moeten onderwerpen)

279 betekenissen bevatten `eten`

  1. wat de vos niet weet, weet de haas ook niet (=het is moeilijk iets te weten als het je nooit verteld is)
  2. daar hangt de po uit (=het is niet zoals het zou moeten zijn)
  3. het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
  4. wel thuis kunnen blijven (=het wel kunnen vergeten)
  5. het wel kunnen schudden (=het wel kunnen vergeten)
  6. naar de maan lopen (=het wel mogen vergeten / weg moeten gaan)
  7. al vaak met dat bijltje gehakt hebben (=het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet)
  8. op de hoogte zijn (=het weten)
  9. dat schaap zal een zachte dood nemen. (=het wordt vergeten)
  10. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  11. boontje komt om zijn loontje (=hij krijgt wat hij verdient, de gevolgen zal iemand altijd wel een keer moeten gaan dragen)
  12. zijn ogen zijn groter dan zijn maag (=hij neemt meer op zijn bord dan hij kan eten)
  13. haring of kuit ergens van willen hebben (=hij wil iets zeker weten of uitgezocht zien)
  14. hoe komt het kalf bij zijn maat (=hoe wonderlijk men elkaar kan ontmoeten)
  15. van tijd noch uur weten (=hoegenaamd niet weten hoe laat het is - altijd te laat komen)
  16. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  17. iemand vol lood pompen (=iemand genadeloos neerschieten)
  18. iemand iets aan de neus hangen (=iemand iets vertellen wat die beter niet kan weten)
  19. iemand iets in het oor fluisteren (=iemand iets zachtjes zeggen, heimelijk laten weten)
  20. iemand of iets over het hoofd zien (=iemand niet opmerken, vergeten met iemand of iets rekening te houden, iets niet zien)
  21. zien eten doet eten. (=iemand zien eten bevordert de eigen eetlust.)
  22. iemands voetveeg zijn (=iemands slaaf zijn (zich alles moeten laten welgevallen))
  23. iets achter de kiezen steken (=iets eten)
  24. iets uit zijn mond sparen (=iets niet opeten)
  25. iets soldaat maken (=iets openmaken en helemaal opeten)
  26. iets over het hoofd zien (=iets vergeten of ontbreken)
  27. iets op je buik kunnen schrijven (=iets wel kunnen vergeten, dat wat je wilde gaat niet door)
  28. in het diepe gegooid worden (=in een baan aan het werk moeten zonder ingewerkt te worden)
  29. het uitproesten (=in een plotse lachbui schieten)
  30. je maag wel aan de kapstok kunnen hangen. (=in moeilijke financiële omstandigheden verkeren waardoor men weinig eten kan kopen.)
  31. achter de gordijntjes smullen (=in stilte opeten)
  32. de liefde van een man gaat door de maag. (=je kan een man veroveren met goede kookkunst en lekker eten.)
  33. meten is weten, gissen is missen (=je kunt beter afmetingen meten dan schatten)
  34. het is beter de bakkers te paard, als de dokters. (=je kunt beter voldoende en gezond eten, dan straks naar de dokter te moeten)
  35. geef een man een vis dan heeft hij die dag te eten (=je kunt iemand beter leren vissen dan heeft hij z`n leven lang vis te eten)
  36. de huid van de beer niet verkopen voor hij geschoten is (=je moet niet al willen genieten van wat men nog niet verworven heeft)
  37. een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
  38. ken straten voor stegen (=je moet weten tot wie men zich wendt)
  39. het zal je kind maar wezen (=je zal er maar voor op moeten draaien)
  40. aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
  41. op stootgaren liggen (=klaarliggen om in actie te schieten)
  42. lang genoeg in de kreupelstraat gewoond hebben (=lang genoeg in de problemen gezeten hebben)
  43. je kaarten op tafel leggen (=laten weten over welke middelen je beschikt om iets gedaan te krijgen)
  44. de darmen zalven. (=lekker eten en drinken.)
  45. wat de vrouw graag mag, eet de man elke dag. (=mannen eten wat hun vrouw kookt, ook als het niet hun favoriete gerecht is)
  46. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  47. mee-eten uit de grote pot van Egypte (=meegenieten zonder vergoeding)
  48. voor het opscheppen hebben (=meer dan genoeg hebben, zonder er iets voor te moeten doen)
  49. het oog is groter dan de maag (=meer op het bord scheppen dan er opgegeten kan worden)
  50. meer dan een pijl op zijn boog hebben (=meerdere oplossingen weten)

50 dialectgezegden bevatten `eten`

  1. de soep binnesjoefelen (=haastig soep eten) (Sint-Niklaas)
  2. de waaj inzètte (=het lekkerste eten uit de pan vissen, flink beginnen te eten) (Heitsers)
  3. de zuls op zën kin mauge kloppe (=je zal niet veel te eten hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. dendeen goa gin pattatten mi'r eten (=die is overleden) (Iepers)
  5. det is ein slóknaas (=dat is iemand alleen het lekkerste op wil eten) (Heitsers)
  6. Det schoortj de maag (=Zand in het eten) (Weerts)
  7. det stêk ich in miene holle tant (=dat is te weinig eten) (Opglabbeeks)
  8. dich bès gegaeve te dier, alleen al vër de kos (=je kan je eten nog niet eens terug verdienen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. die eet'n moeke d'oorn van 'e kop (=die eten meer dan moeder lief is) (Westerkwartiers)
  10. die luu eet'n genoadebrood (=die mensen eten van de bedeling) (Westerkwartiers)
  11. dik en don Vol en dein. (=vol van het eten) (Westfries)
  12. doê ès altijd ne vijfde gank ao¨n ne zwaure dinee, den aofgank (=zwaar eten vraagt om méér dan scheten) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. dor kunde van de vloer eten (=daar is het proper) (Sint-Niklaas)
  14. drek en kaaf sjoert de maag (=ook slecht eten vult de maag) (Aelsers)
  15. druèg sjliepe (=eten zonder drinken) (Berg en Terblijts)
  16. dunne gielis vol howwe (=zich vol eten) (Mestreechs)
  17. dät is zo läkker, iej zollen oe der an tebässen eaten (=zich ongans eten) (Epers)
  18. ë glaeske bij ët aete...en de maus den dëktaur vërgaete (=een glaasje bij het eten is gezond) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. e goed vérke it zenen troëg aut (=fatsoenlijke mensen eten uit beleefdheid hun telloor leeg) (Bilzers)
  20. e good vêrke vritj ziene troog leeg (=geen eten weggooien) (Weerts)
  21. é kik een out'ne muile misschienst?! (=krijg ik niks om te eten / drinken?) (Deinzes)
  22. e n' es te dom om ooi t' eten (=over iemand die dom is) (Iepers)
  23. e pèerd zèene rug uiteten (=geweldig veel kunnen eten) (Wichels)
  24. e piellukke gekapt eten (=een klein beetje gehakt eten) (Sint-Niklaas)
  25. Echo in de koelkast (=Geen eten in huis) (Rotterdams)
  26. edde de film geziene van kfret alliene (=als iemand alleen aan het eten is zonder te vragen of je ook iets wilt) (Lokers)
  27. ee-m stille ween (=bidden voor en na 't eten) (Lutters)
  28. een aaten bakkes èmmen (=vergeten eten of drinken (te geven)) (Merchtems)
  29. een belust waaf (=man of vrouw die regematig snoept of iets speciaal wil eten) (westels)
  30. Eén brok èn de mond, één brok èn de lieëpel en één èn de mot. (=Bij het eten) (Genker)
  31. een frietse goan stekke (=frieten gaan eten aan een kraam of frituur (geen restaurant) ) (Gents)
  32. een fritteke steken (=frieten eten) (Westels)
  33. een kosch leggen (=veel eten) (Erps)
  34. Eet ze imt happies (=smakelijk eten) (Giethoorns)
  35. Eet ze mit happies (=Smakelijk eten) (Giethoorns)
  36. Eet'n beuk stoa bie (=Veel en smakelijk eten) (Harelbeeks)
  37. eet'n buuk stoa bie (=veel eten) (Veurns)
  38. eet'n lik nen diekedelver (=veel eten) (Wevelgems)
  39. eet'n lik nen diekedelver (=grote hoeveelheden eten) (Wevelgems)
  40. eet'n link nen dijkedelvre (=grote porties eten verorberen) (Waregems)
  41. eet'n met je tien gebood'n (=met je handen eten) (Westerkwartiers)
  42. eet'n uut de pot van Egypte (=eten van de grote hoop) (Westerkwartiers)
  43. Èete als enne róshowwer (=Erg veel eten) (Genneps)
  44. ei likerk ne gesketen, lieë ei ne geeten (=had liedekerke niet gesmokkeld, dan had denderleeuw geen eten gehad) (Liedekerks)
  45. ei springt erop gullèk nun bok op doaverkist (= haverkist) (=hij kan niet langer wachten om te beginnen eten) (Sint-Niklaas)
  46. eite mè lange tanne (=eten met tegenzin) (Dilbeeks)
  47. emes ein veurke aaftrèkke (=iemand minder te eten geven (omdat hij te dik is)) (Heitsers)
  48. en et e gebreiden (=hij kan veel eten) (Veurns)
  49. èn zene gieles slon (=eten / drinken (oneerbiedig bedoeld) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. ermood troef, de muus loge kepot inne kast (=er was geen eten meer) (Heitsers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen