118 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hand`
- geen handbreed wijken (=niet opzij gaan, nooit bang is)
- geen katje om zonder handschoenen aan te pakken (=geen gemakkelijk persoon)
- geloof nooit iemand die in de ene hand water en de andere hand vuur draagt (=wees niet lichtgelovig, niet iedereen is het vertrouwen waard)
- goederen in de dode hand (=goederen die niet vererven)
- gouden handdruk (=grote afscheidspremie)
- hand over hand toenemen (=iets wordt steeds erger)
- handen aan het lijf hebben (=goed kunnen werken)
- handen als kolenschoppen (=zeer grote, sterke handen)
- handen in de schoot geeft geen brood. (=als je niets doet verdien je ook niets)
- handen tekort komen (=te weinig hulp hebben , overstelpt worden)
- handen wassen (=het toilet bezoeken)
- het heft in eigen hand(en) nemen (=de leiding nemen)
- het recht in eigen hand nemen (=eigenmachtig optreden)
- het roer in handen hebben (=leiding geven en door moeilijke tijden heen komen)
- iemand de hand boven het hoofd houden (=iemand in bescherming nemen)
- iemand de handen zalven (=iemand een geschenk geven in de hoop een gunst te bekomen)
- iemand de handschoen toewerpen (=iemand ergens toe uitdagen of met iemand de strijd willen aangaan)
- iemand de teugels uit handen nemen. (=iemand de leiding afnemen)
- iemand de vrije hand geven (=iemand geheel vrij laten in de wijze waarop hij een opdracht uitvoert)
- iemand iets aan de hand doen (=iemand een suggestie geven)
- iemand onder handen nemen (=iemand flink aanpakken / mishandelen)
- iemand op handen dragen (=grote bewondering hebben voor iemand)
- iemand op z`n hand hebben (=iemand hebben die hem steunt)
- iemands handen zalven (=iemand iets geven in de hoop een gunst te verkrijgen)
- iemands rechterhand zijn (=de belangrijkste assistent zijn)
- iets aan het handje hebben (=een beetje verkering hebben)
- iets achter de hand hebben (=iets ter beschikking hebben voor wanneer het nodig mocht zijn (bv nood))
- iets naar zijn hand zetten (=het precies (laten) doen zoals hij wil)
- iets uit de eerste hand hebben (=ergens zelf bij zijn geweest of hebben gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt)
- iets van de hand doen (=iets weggeven of verkopen)
- in de hand werken (=ertoe bijdragen)
- je hand in een wespennest steken (=zich bemoeien met een problematisch onderwerp en wellicht daardoor zelf moeilijkheden krijgen)
- je hand overspelen (=te veel eisen en daardoor niet slagen)
- je handen dichtknijpen (=erg veel geluk hebben)
- je handen in onschuld wassen (=doen alsof men geen schuld heeft)
- je handen jeuken (=er erg veel zin in hebben te beginnen)
- je handen overspelen (=te veel eisen en daardoor niet slagen)
- je handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
- je kan geen ijzer met handen breken (=men kan het onmogelijke niet doen)
- je met hand en tand verzetten (=je heftig verzetten en er alles aan doen om het niet te laten doorgaan)
- laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
- liggen de handen dan liggen de tanden (=wie niet werkt verdient niet genoeg om te eten)
- men heeft het geluk zo vast als een handvol vliegen. (=geluk komt onverwachts en kan zo weer gaan)
- met beide handen toegrijpen (=met graagte aanvaarden)
- met de hand op het hart (=eerlijk en gemeend)
- met de handen in het haar zitten (=geen oplossing meer weten)
- met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)
- met je hoed in je hand kom je door het ganse land (maar met je pet op je test kom je er ook best) (=met beleefdheid kun je veel bereiken)
- met lege handen achterblijven (=niets meer hebben)
- met twee linkerhanden geboren zijn (=erg onhandig zijn)
74 betekenissen bevatten `hand`
- een beurt krijgen (=onderhanden genomen worden)
- twee linkerhanden hebben (=onhandig zijn, werk altijd laten mislukken)
- met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden (=op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden)
- tussen de klippen doorzeilen (=op handige manier alle moeilijkheden vermijden)
- honi soit qui mal y pense (=schande over hem die er kwaad over denkt)
- aan de Turken overgeleverd zijn (=slecht behandeld, bedrogen, mishandeld worden)
- bij de pinken zijn (=snel dingen begrijpen, handig en flink zijn, Vroeg opstaan)
- je pijlen verschieten (=te snel handelen)
- een haastige hond werpt blinde jongen. (=te snel of impulsief handelen heeft slechte gevolgen)
- uit het vuistje (=uit de hand , zonder gebruik van mes en vork)
- iemand de beurs lichten (=van iemand geld stelen/afhandig maken)
- een nummer zijn (=van weinig betekenis zijn of althans zo behandeld worden)
- een kies uittrekken (=veel geld afhandig maken)
- van alle markten thuis zijn (=veel kunnen en handig zijn of veel weten)
- naar de bekende weg vragen (=vragen naar hetgeen men al weet / Overbodig handelen)
- die wel doet, wel ontmoet. (=wie anderen goed behandelt, kan zelf goede behandeling verwachten.)
- wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven (=wie zich onderdanig gedraagt, wordt als knecht behandeld)
- het fijne ervan willen weten (=willen weten wat er precies aan de hand is)
- een paard met een zachte mond moet men met zachte toom besturen. (=zachtaardige mensen moet men niet streng behandelen)
- handen als kolenschoppen (=zeer grote, sterke handen)
- zich gedragen als een baars (=zeer onhandig zijn)
- op eieren lopen (=zeer voorzichtig handelen)
- de weg kwijt zijn (=zich onhandig opstellen, onverstandige keuzes maken)
- aan zijn eindje vasthouden (=zijn standpunt handhaven)
50 dialectgezegden bevatten `hand`
- e koet énzen hand hübbe (=zijn geld over de balk gooien) (Munsterbilzen - Minsters)
- en as ’t neet is aeve gooi vrinj (=ook als we het niet eens worden, is er niets aan de hand) (Heitsers)
- en Eek steet a petsje met zeek bau de kèster ze koske en week (=Eik is maar een hand groot) (Bilzers)
- èn wëlk kot èster naut niks on de hand (=ieder huisje heeft zijn kruisje) (Munsterbilzen - Minsters)
- ènt laeve moeste pakke woste pakke kons (=beter 1 vogel in de hand dan tien in de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
- ge hit iets an de hand (=er is iets mis) (Heusdens)
- Geev mij n'andzen (=Laat mij je hand vasthouden) (Hansbeeks)
- Geft een pol (=Geef me een hand) (Hulshouts)
- geine klauw oet staeke (=geen hand uitsteken) (Geuls)
- get aon zëne fits hëbbe (=van alles aan de hand hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- get aon zënë vulo hëbbë (=iets ergs aan de hand hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- get èn de hand hëbbe (=controle hebben over iets) (Munsterbilzen - Minsters)
- get um hand hëbbe (=bezig zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- gieën'n droad an gebrookn (=niets aan de hand) (Waregems)
- Gien hand vol, maar 'n land vol! (=Niet getreurd als de verkering uit is.) (Westfries)
- goej nog get oele oppet vier (=doe nog een schepje bij zodat het helemaal uit de hand loopt) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae haet nog get in ' t zaut ligke (=hij heeft nog wat achter de hand) (Steins)
- hae hèt ë gezich waajne stront (=hij kijkt niet vrolijk, er is wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae is weer get aan ‘t vinke (=hij is weer aan de beterende hand) (Heitsers)
- hand buve de kop houwe (=beschermen) (Opglabbeeks)
- hee deu miej de haand (=hij gaf mij een hand) (Twents)
- hij bet em in ze klauwe (=hij bijt hem in z'n hand) (Bredaas)
- hij eed an ol in zen hand (=hij doet veel geld op) (Brakels)
- hij gooit zien gat teeg'n de krib (=hij verzet zich met hand en tand) (Westerkwartiers)
- Hij haar nog wat in 't vessebuusie. (=Hij had nog wat (geld) achter de hand) (Drents)
- hij komt d'r weer boov'mop (=hij is weer aan de beterende hand) (Westerkwartiers)
- hij vragt om heur haand (=hij vraagt om haar hand) (Westerkwartiers)
- ich bèn on hand en voet gebonne (=ik sta werkelijk machteloos) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemes de hand boëve de kop haate (=iemand in bescherming nemen) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemes de hand boëve de kop hage (=iemand beschermen) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemes get flikke (=iemand wat aan de hand doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij es (z'es) van 't hand gods geslegen (=hij (zij) is verbouwereerd) (Zottegems)
- Ik mos me neef effe-n-'n hand geve / ik mos / moest even/effe sasse / mos ff naar de plee (=Ik moest plassen) (Utrechts)
- ik zal euw kuntje us werrem maoke (=ik zal je straffen met de hand) (Geldrops)
- je begoart van kromm'n oas (=hij doet alsof er niets aan de hand is) (Wevelgems)
- je stoend doa lik ne bezikte zak (=hij was van de hand Gods geslagen) (Lichtervelds)
- kauwe hand (=koude handen) (Geldermalsens)
- koop 't ien de tied, bruuk 't ien de nood (=zorg ervoor dat je wat achter de hand hebt) (Westerkwartiers)
- leiver één èn de hand, dan twei énde bloes (=beter één vogel in de hand dan tien in de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
- Lekker e sjtukske vlaam op de voes eate (WT) (=lekker stukje vlaai met de hand eten) (Mechels (NL))
- Maar mit je pet op je test kojje d'r ok best. (=Met de hoed in de hand komt men door 't ganse land.) (Zaans)
- Me zwager een hand geven (=Plassen) (Rotterdams)
- meej un zwaore kar rije (=zwaar op de hand zijn) (Oudenbosch)
- mën hand sjampde aut (=ik gaf je per ongeluk een mep) (Munsterbilzen - Minsters)
- men holdt zich op de vlakte (=men durft niet te zeggen wat er aan de hand is) (Westerkwartiers)
- métte hand oppet hat (=eerlijk waar!) (Munsterbilzen - Minsters)
- mètten vaus konste geen hand gaeve (=bereid zijn tot openheid) (Munsterbilzen - Minsters)
- Moet je 'n turref? Kejje d'r op leune. (=Niet tijdens het eten met je hoofd op je hand steunen!) (Zaans)
- moplag lègge, niemed zègge, koekle koekle hand èn hand, ich hüb mèr ée paor....enz (=zakdoek leggen) (Munsterbilzen - Minsters)
- mut hand en tand (=met alle kracht) (Opglabbeeks)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen