72 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `lui`
- als een luis in iemands pels zijn (=iemand voortdurend in de weg lopen. Iemand tegenwerken)
- als een luis op een teerton (=vorderen als een luis op een teerton: niet opschieten)
- als een tang op een varken passen/sluiten (=niet bij elkaar passen)
- als honden konden bidden zou het kluiven regenen (=als is een niet ter zake doende opmerking)
- bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen (=iemands ware karakter blijkt pas als het erop aankomt)
- daar is wat aan te kluiven (=daar is werk aan)
- dat is een rijkeluiswens (=iets waar heel erg naar wordt verlangd)
- dat sluit als een haspel in een zak (=dat raakt kant noch wal)
- de beste stuurlui staan aan wal (=de toeschouwers kunnen het altijd beter dan de uitvoerders)
- de boeken sluiten (=ermee stoppen - bankroet gaan)
- de grote klok luiden (=op opvallende wijze bekend maken)
- de kap/sluier/habijt aannemen (=in een klooster gaan)
- de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
- de klok luiden maar niet schaften (=wel beloven maar niet doen)
- de ogen luiken (=sterven)
- de ogen voor iets sluiten (=oogluikend toelaten)
- die wijn drinkt kweekt luizen. (=veel alcohol drinken maakt je arm)
- door het kluisgat aan boord komen (=de lagere rangen doorlopen alvorens bevelhebber te worden)
- een fluitje van een cent (=een eenvoudige taak)
- een hardloper van luie Kees (=een treuzelaar)
- een leventje als een luis op een zeer hoofd (=een heerlijk leventje)
- een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken (=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen)
- een pluim krijgen of geven (=een compliment krijgen of geven)
- een ridder van het lui paard zijn (=steeds smoesjes verzinnen en de schuld buiten jezelf leggen)
- een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
- er een hele kluif aan hebben (=er een heel probleem aan hebben)
- er geen fluit van begrijpen (=iets niet begrijpen)
- er loopt hem een luis over de lever (=hij windt zich al over het minste op)
- er naar kunnen fluiten (=het niet krijgen)
- het hieltje van de ham kluiven (=zijn laatste geld opmaken)
- het sluit als een bus (=de beredenering klopt)
- het zal daar kluizen (=er zal hevige ruzie zijn)
- hongerige luizen bijten scherp (=met de arme mensen heeft men de meeste last)
- iemand een luis in de pels zetten (=iemand last bezorgen)
- iemand een pluim op zijn hoed steken (=iemand complimenteren)
- iemand iets in het oor fluisteren (=iemand iets zachtjes zeggen, heimelijk laten weten)
- iemands geluid niet horen (=niet naar iemand willen luisteren)
- in geen kerk of kluis komen (=niet godsdienstig zijn)
- in het oor fluisteren (=zachtjes (heimelijk) zeggen)
- je ogen voor iets sluiten (=doen alsof iets er niet is)
- je oor te luisteren leggen (=informeren)
- je sluis openzetten (=een grote mond zetten)
- liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed (=van eer kan men niet leven)
- liever lui dan moe (=liever niet werken, het liever aan anderen overlaten)
- luisteren als een vink (=erg gehoorzaam zijn)
- luisteren naar groeien van het gras (=erg lui zijn)
- magere luizen bijten scherp (=met de armsten heb je de meeste last)
- met een kluitje in het riet sturen (=iemand met veel woorden niet veel wijzer maken)
- naar het lek luisteren (=niets doen)
- niet pluis zijn (=iets is er niet in orde)
65 betekenissen bevatten `lui`
- van de daken schreeuwen (=aan iedereen luid kenbaar maken)
- aan iemands lippen hangen (=aandachtig luisteren)
- het oor scherpen/spitsen (=aandachtig luisteren)
- aan de voeten van Gamaliël zitten (=aandachtig luisteren naar de les die een wijs persoon meegeeft)
- als oude honden blaffen, is het tijd om uit te zien (=als ervaren mensen waarschuwen moet je luisteren)
- een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
- er voor gaan (=besluiten aan een onzekere onderneming te beginnen en zich er volledig voor in te zetten)
- water bij de wijn doen (=compromissen zien te sluiten)
- men heeft daar latten op het dak (=daar wordt afgeluisterd)
- de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
- ijdele tonnen rollen het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
- holle vaten klinken het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
- het slechtste wiel van de wagen kraakt meest. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
- het klopt als een bus (=deze uitdrukking is een contaminatie van het sluit als een bus met: het klopt als een zwerende vinger)
- een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
- recht praten wat krom is (=door een ingewikkelde, onjuiste redenering een onzuivere situatie, daad of besluit trachten van een rechtvaardiging te voorzien)
- een Babylonische spraakverwarring (=door elkaar spreken zonder naar elkaar te luisteren en elkaar niet verstaan)
- een kwade dronk hebben (=dronken zijn en slecht geluimd)
- een hazenslaapje (=een slaap, die zo licht is, dat men bij `t minste geluid wakker wordt)
- een bonte kraai maakt nog geen winter (=één voorbeeld is niet genoeg om een definitief besluit te nemen)
- de muren hebben oren (=er kan ongewenst worden meegeluisterd door anderen)
- er zouden geen achterklappers zijn waren er geen aanhoorders (=er wordt alleen geroddeld als er ook naar geluisterd wordt)
- te lui om uit zijn ogen te zien (=erg lui)
- varkensvlees onder de armen hebben (=erg lui zijn)
- luisteren naar groeien van het gras (=erg lui zijn)
- dat horen en zien je vergaat (=erg luid)
- geen oren hebben naar iets (=ergens niet naar willen luisteren)
- de oren spitsen (=goed luisteren)
- de oren scherpen (=goed luisteren)
- geheel oor zijn (=heel goed opletten - goed luisteren)
- beter hard geblazen dan de mond gebrand (=het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid iets fout gaat)
- het klopt als een zwerende vinger (=het past goed; het is logisch; het is volkomen juist; er is niets tegen in te brengen. (Equivalent aan: het sluit als een bus.))
- wat de boer niet kent, dat vreet hij niet (=hij wenst uitsluitend gerechten te nuttigen die hij reeds kent)
- een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
- iemand iets in het oor bijten (=iemand iets op bitsige wijze influisteren)
- iemand het net over het hoofd halen (=iemand tegen wil en dank tot iets doen besluiten)
- iets prediken/verkondigen (=iets luid, voor iedereen, verkondigen)
- iets door de vingers zien (=iets oogluikend toestaan)
- geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd (=in tegenstelling tot vreemden, zijn mensen uit je woonplaats minder bereid te luisteren)
- in het ootje (=influisteren)
- de lijn trekken (=luieren, niet voort werken)
- het oor lenen (=luisteren)
- te woord staan (=luisteren naar en bereid zijn te spreken met)
- met een half oor (=maar half luisterend)
- voor stoelen en banken praten (=maar weinigen die naar iemands verhaal luisteren)
- iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
- iemand te woord staan (=naar iemand luisteren en uitleg geven)
- iemand gehoor geven (=naar iemand luisteren, gevolg geven aan zijn vraag)
- een roepende in de woestijn zijn (=niemand die naar je wil luisteren (bij raad/waarschuwingen))
- horende doof zijn (=niet luisteren)
50 dialectgezegden bevatten `lui`
- 'n witten hèn (=lui zijn) (Poperings)
- ‘N L op je rêg ê (=lui zijn) (Volendams)
- Aa zwiet zeufs baa t schaaite (=Tegen persoon die super lui is: hij zweet bij het kakken.) (tervurens)
- aander lu bin ook lu (=ander lui ben ook lui) (Zeeuws)
- Ai lui bint doa kun ie niks an doon, maar ai meu bint is't oe eig'n schuld (=Als je lui bent kun je niets aan doen, maar als je moe bent is het je eigen schuld) (Twents)
- as tie doodgeschoten word is tie te beroerd om om te vallen (=lui persoon) (Rotterdams)
- bekiek nau de lengte en brètte (=breedte) van ne luie mins (=hier staat een heel lui persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
- brierke den daud hëbbe aoën wërkë (=lui zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- bäökendje keuj en fluitendje vrolli-j douge neet (=als koeien honger lijden en vrouwen lui zijn, komt er ongeluk van) (Weerts)
- bäökendje keuj en fluitentje vrolli-j doûge neet (=als koeien honger hebben en vrouwen lui zijn, komt er ongeluk van) (Weerts)
- D'olde luu (=De oude lui) (Hoogeveens)
- d'r laudie fleute (=ergens makkelijk vanaf maken, lui zijn) (Vaals)
- daaj ès nog te lee vër zich daol te lèggë (=ze is nog te lui om te gaan liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt de laaj tiefës (=zij is wat lui !) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj héttet würke nie autgevonne (=ze is lui) (Bilzers)
- daaj hèttët zwiël onder hër erm (=ze is lui (want heeft eelt onder haar armen)) (Munsterbilzen - Minsters)
- Daan kraagt kloewete lak es en stier (=lui persoon) (Diesters)
- dae deed den heilen daog niks aanëster as z¨n kl...sjoerë (=hij zit de ganse dag op zijn lui gat) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès nog te lee vër te ojëmë (=hij is heel lui) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae haet ein lui ziej (=hij doet niet veel) (Heitsers)
- dae hèt knoebbe (le) onder zen erm (=hij ios lui) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèt knoebele onder zën érm (=hij is te lui om te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèttët wërke ook nie autgevonne (=die is ook wat lui uitgevallen) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèttët zwiël onder zën érm (=hij is wat lui) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae is lânkzaam oppe heuk (=iemand die lui is) (Weerts)
- Dae meint geld te verdene met niks doon. (=lui persoon) (Venloos)
- Dae ruukt neet gaer ziene eige zweit (=Iemand die erg lui is) (Steins)
- daoväör is hae te voel (=hij is lui) (Heitsers)
- dat figuur is noch te lui om uut 'e ogen te kieken (=hij is ongelofelijk lui) (Leewarders)
- de godsgenojëtëge daog op zën lui kl...ligge (=de ganse dag niks verrichten) (Munsterbilzen - Minsters)
- de lins oppe rögk höbbe (=erg moe; lui zijn (bijv. van de zon of zo)) (Heitsers)
- De luie bóks aanhebbe (=lui zijn) (Venloos)
- dee ei bùl ònder zen èrrem (S*) (=Hij is lui) (Sintrùins)
- dich zits op zen lui petatte en ich zit haaj mèr te vrietele (=jij zit op je luie K terwijl ik me dood werk) (Munsterbilzen - Minsters)
- Die wil graeg wat doen waor. niks te doen is s (=Wordt gezegd van een lui persoon) (Giethoorns)
- e 'netn witn (=hij is lui) (Poperings)
- e zo'gin strooi van deerde uproapen (=van iemand die liever lui dan moe is) (Iepers)
- Een beest op je rug hebben. (=Je bent lui van aard.) (IJmuidens)
- Ei eit e slashuug (=Hij heeft een lui oog) (Zuuns)
- Evert op zijn rug hebben (=lui zijn) (Monnickendams)
- gauw is dood en lui lif nog (=je haasten is slecht) (Oudenbosch)
- h^b mer gene sjrik ver zen haen (d) sjes zwat te maoke (=wees maar zo lui niet) (Bilzers)
- hae ès nog te onnèttëg vër zich te sjaere (=hij is nog te lui om zich te scheren) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae is lânkzaam oppe heuk (=iemand die erg lui of te sloom is) (Weerts)
- hae is nog te lui óm väör d’n duvel te danse (=hij is aartslui) (Heitsers)
- Hae is zo luij es 'n bees. (=Iemand die heel lui is.) (Roermonds)
- hae lik wier mètte paute van zich aof (=hij is liever lui dan moe) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae loeg op zën lui petatte (=hij lag daar niets te doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae zitj op zien lui fi-joeël (=hij voert niets uit) (Weerts)
- Hea is te voel om te zjweite (=Hij is te lui om iets te doen) (Neerbeeks)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen