Spreekwoorden met `hem`

Zoek


75 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hem`

  1. als een donderslag bij heldere hemel (=een onverwachte gebeurtenis, die een grote schok teweeg brengt)
  2. als het hemd scheurt dan heeft het een gat (=wees niet vooraf al nodeloos bezorgd)
  3. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  4. als men van de duivel spreekt trapt men hem op zijn staart (=degene waarover men spreekt, laat zich dikwijls op dat moment zien)
  5. belofte is een hemd der dwazen (=een nietszeggende belofte kan toch tijdelijk gelukkig maken)
  6. buiten hem om lopen (=hij heeft er geen invloed over)
  7. dat is algabra voor hem. (=daar snapt hij niets van.)
  8. dat ligt hem in zijn mond bestorven (=daar spreekt hij veel over)
  9. dat was Grieks voor hem (=dat begreep hij niet)
  10. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  11. dat zal hem niet glad zitten (=iets zal niet meevallen en moeilijk zijn)
  12. de broodkruimels steken hem (=hij kan de welstand niet dragen)
  13. de centen dansen hem in de zak. (=hij kan niets sparen)
  14. de duiten bijten hem (=hij verspilt zijn geld)
  15. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  16. de muts stond hem scheef. (=een slecht humeur hebben)
  17. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  18. de schellen vallen hem van de ogen (=plotseling iets begrijpen hoe het in elkaar steekt)
  19. de stoppen slaan bij hem door (=hij verliest zijn zelfbeheersing)
  20. de tijd is snel, gebruikt hem wel. (=verspil geen tijd aan onbelangrijke dingen)
  21. de tijd vliet snel gebruik hem wel (=doe wat je moet doen, terwijl je nog kan)
  22. de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
  23. denken met kousen en schoenen in de hemel te komen (=denken dat men zich niet moet inspannen)
  24. een doodshemd heeft geen zakken. (=je hebt niets aan je geld als je dood bent)
  25. een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
  26. een stoel in de hemel verdienen (=je door een goed werk onderscheiden)
  27. elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar (=als je iedere dag een beetje doet komt het karwei uiteindelijk klaar)
  28. er is geen huis met hem te houden (=hij is niet tevreden te stellen, je kan er geen land mee bezeilen)
  29. er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen, omdat hij niet wil meewerken)
  30. er is met hem te eggen noch te ploegen (=er is met hem niets aan te vangen)
  31. er loopt bij hem een streep door (=hij is een beetje gek)
  32. er loopt hem een luis over de lever (=hij windt zich al over het minste op)
  33. er zit een schroefje bij hem los (=hij is niet helemaal goed wijs)
  34. geen hemd aan het lijf hebben (=naakt of erg arm zijn)
  35. hem van jetje/katoen geven (=er vaart achter zetten)
  36. hemel en aarde bewegen (=ergens alles aan doen om het gedaan te krijgen (bv van iemand))
  37. het bekomt hem als de hond de knuppel na het stelen van de worst (=het valt hem zwaar tegen)
  38. het bloed stolt hem in de aderen (=hij verstijft van schrik)
  39. het gaat hem/haar voor de wind (=hij/zij heeft geluk)
  40. het geld brandt hem in de zak (=hij geeft zijn geld graag en gemakkelijk uit)
  41. het hart zinkt hem in de schoenen (=hij verliest alle moed)
  42. het hemd is nader dan de rok (=eigen familie gaat voor)
  43. het huilen staat hem nader dan het lachen (=hij ziet er vooral de trieste kant van)
  44. het is beter een andermans hemd dan geen (=wat men niet heeft kan men desnoods nog altijd lenen)
  45. het is goed aan hem besteed (=hij verdient het, hij zal er op de goede manier mee omgaan)
  46. het is hem (hoog) in de bol geslagen. (=hij voelt zich ver boven anderen verheven)
  47. het laatste hemd heeft geen zakken (=je kunt niets meenemen als je dood gaat (laatste hemd = doodshemd))
  48. het scheelt hem in zijn bovenverdieping (=hij is niet goed wijs)
  49. het scheelt hem onder de muts. (=hij is niet helemaal goed wijs)
  50. het venijn zit hem in de staart (=het slechtste komt op het laatste)

24 betekenissen bevatten `hem`

  1. als de herder dwaalt dolen de schapen (=als de leider het verkeerd doet weten de mensen die hem volgen niet wat ze doen moeten)
  2. iemand het voordeel van de twijfel gunnen (=een onzekere factor voor hem zo gunstig mogelijk laten meetellen)
  3. er is met hem te eggen noch te ploegen (=er is met hem niets aan te vangen)
  4. aan zijn neus hangen (=hem inlichten)
  5. iemand uit de loog borstelen (=hem nieuwe kleren geven)
  6. hij zal mijn koffer niet kruien (=hem zal ik mijn zaken niet toevertrouwen)
  7. de rode draad (in een verhaal of betoog) (=het centrale thema, hetgeen waar steeds weer op wordt teruggegrepen)
  8. met hem is het kwaad kersen eten. (=het is beter hem te mijden.)
  9. het bekomt hem als de hond de knuppel na het stelen van de worst (=het valt hem zwaar tegen)
  10. vurige kolen op iemands hoofd stapelen (=iemand een groot schuldgevoel geven door hem onverdiende lof of vriendelijkheid te geven.)
  11. iemand een worst voorhouden (=iemand een voordeeltje in het vooruitzicht stellen, teneinde hem te bewegen ergens mee akkoord te gaan)
  12. iemand op z`n hand hebben (=iemand hebben die hem steunt)
  13. iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
  14. iemand klein krijgen (=iemand laten merken dat je hem aankunt, over iemand de baas zijn en diegene tot gehoorzaamheid dwingen)
  15. er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen, omdat hij niet wil meewerken)
  16. het laatste hemd heeft geen zakken (=je kunt niets meenemen als je dood gaat (laatste hemd = doodshemd))
  17. blijf aan jouw kantje (=je mag hem niet aanraken, hij is niet aanspreekbaar)
  18. je verdiende loon krijgen (=krijgen wat hem toekomt (meestal iets slecht))
  19. met hem kan men geen spies draaien (=met hem valt niet samen te werken)
  20. op je stokpaardje zitten (=over je lievelingsthema spreken)
  21. honi soit qui mal y pense (=schande over hem die er kwaad over denkt)
  22. strenge heren regeren niet lang (=wanneer een baas niet een beetje soepel is wordt het voor hem erg moeilijk)
  23. tap hem maar borg hem niet (=wantrouw hem)
  24. met hoorntjes lopen (=zijn vrouw bedriegt hem, heeft een minnaar)

50 dialectgezegden bevatten `hem`

  1. `ich zal toeris goeën zègge dat Zjef heië nie thinnis ès, dan kan d'ne jóng dieëzen achtere no tous koeëme` (=`Ik zal bij u thuis gaan zeggen dat Jef vandaag niet bij hem thuis is, dan kan uw kind namiddag naar thuis komen.`) (Genker)
  2. 'i ee hem overdoan (=hij heeft te veel hooi op zijn vork genomen) (Waregems)
  3. 'k e em g'uurd (=ik heb hem gehoord) (Gents)
  4. 'k Geef em nen trok. (=Ik geef hem een klop.) (Massems)
  5. 'k go em op zijn muijle smijt'n (=ik ga hem slaan) (Oudenhoofs)
  6. 'k goa dn ne wiep tee'n zijn kloôtn geevn (=ik ga hem een trap in zijn kont geven) (Waregems)
  7. 'k goen em ne kluut afdroaie (=ik ga hem een peer stoven) (Hals)
  8. 'k haar em nog woarschouwd (=ik had hem nog gewaarschuwd) (Westerkwartiers)
  9. 'k heb 'em niet veul ien 'e reek'n (=ik heb geen hoge dunk van hem) (Westerkwartiers)
  10. 'k hem kijjef (=ik heb het koud) (Loois)
  11. 'k hem water in mene kelder (=mijn broekspijpen zijn te kort) (Schunnebroecks)
  12. 'k hemmem beh z'n pees (=ik heb hem gevat, beet) (Arendonks)
  13. 'k keun-êm nie tuisbrijën (=ik herken hem niet) (Kaprijks)
  14. 'k maag 'em niet lucht'n of zien (=ik mag hem beslist niet) (Westerkwartiers)
  15. 'k oa em te knippen, 'k oad'n te stekk'n / te skèr'n (=ik kon hem vangen) (Waregems)
  16. 'k pijs dathij (=ik verdenk hem ervan) (Erps)
  17. 'k plak nen an de muur (=ik sla hem dood ( (verbaal woedend) ) (Waregems)
  18. 'k sloa hum d'r iene veur. (=ik sla hem op zijn smoel.) (Vechtdals)
  19. 'k toande g'em 't goat van dn temmerman (=Ik wees hem de deur (gooide hem buiten) ) (Hansbeeks)
  20. 'k za êm ne kiër ne poader schiwdren (=ik ga hem eens een loer draaien) (Kaprijks)
  21. 'k zal 'em de oor'n es wass'n (=ik ga hem eens stevig aanpakken) (Westerkwartiers)
  22. 'k zal 't em wal in zijn sause duen (=Ik zal het hem wel heel voorzichtig laten weten) (Lokers)
  23. 'k zal er gieën'n troan om loaten (=ik zal het / hem / haar totaal niet missen) (Wichels)
  24. 'k zoo'm wel op kanne fréte (=ik kan hem wel iets aandoen) (Luyksgestels)
  25. 't begient 'm te nèpe (=het begint hem te knijpen) (Luyksgestels)
  26. 't bijt in zijn billen (=het doet hem zin krijgen) (Gents)
  27. 't em geevn (=Het aan hem geven) (Hansbeeks)
  28. 't en es gienen teek (=Je mag hem niet onderschatten) (Hansbeeks)
  29. 't es 'em in 't verkeeërde keelgat uskootn (=het heeft hem zwaar gestoord) (Waregems)
  30. 't es on zè lijf gegoten (=het kledingstuk is de juiste maat, de job past hem volledig) (Meers)
  31. 't es wel bestèdj (=t is goed zo, hij heeft het verdiend, dat zal hem leren) (Meers)
  32. 't es welbestedj (=dat zal hem leren) (Meers)
  33. 't gaait 'm ni (=het bevalt hem niet) (Horster)
  34. 't geluk het 'em de rug toekeerd (=het geluk heeft hem in de steek gelaten) (Westerkwartiers)
  35. 't goad-êm af (=het staat hem) (Kaprijks)
  36. 't goad-êm goe af (=dat past goed bij hem) (Kaprijks)
  37. 't groeijtem buve de kop uut (='t wordt hem te veel) (Opglabbeeks)
  38. 't is 'em gebraukt en gespoogn (=Het is een kopie van hem) (Maldegems)
  39. 't is alt e jonk of un aa mie 'em (=het is altijd wat met hem) (Melseels)
  40. 't is êm gescheedn in gespooën (=hij lijkt helemaal op hem) (Kaprijks)
  41. 't komt bij hem hiel krekt (=hij werkt heel nauwgezet) (Westerkwartiers)
  42. 't ligt an em (=de oorzaak (reden) ligt bij hem) (Waregems)
  43. 't speet 'em toe de toon'n uut (=spijten - het speet hem enorm) (Westerkwartiers)
  44. 't vier an zijn schéenn legn (=hem moeilijk maken) (Knesselaars)
  45. 't was aalmoal veur 'em uutstibbeld (=het was allemaal voor hem geregeld) (Westerkwartiers)
  46. 't zal em een eirt kosten (='t zal hem veel kosten) (Meers)
  47. ‘k kan ém nimmieër gerieken (=ik kan hem niet meer luchten) (Meers)
  48. ‘k mag ém nie getauken of… (=ik mag hem niet aanraken of...) (Meers)
  49. ' k betraan èm vur geen oar (=ik vertrouw hem niet) (Sint-Niklaas)
  50. ' k geev' em ' n pandoeringe (=ik geef hem een oplawaai) (Waregems)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen