Spreekwoorden met `geld`

Zoek

44 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `geld`

  1. al krijg ik geld mee! (=dat doe ik beslist niet!)
  2. alle waar is naar zijn geld (=van iets goedkoops mag je geen topkwaliteit verwachten)
  3. als aan de grond genageld staan (=perplex staan)
  4. als het geld op is, is het kopen gedaan (=zonder liquide middelen zijn er geen uitgaven meer mogelijk)
  5. bulken van het geld (=geld in overvloed hebben)
  6. daar geeft de lommerd geen geld op (=daar heb ik niets aan - dat geloof ik niet)
  7. dat is geen geld (=dat is erg goedkoop als je ziet wat je ervoor krijgt)
  8. een eed met boter bezegeld. (=een belofte zonder echte intentie om de belofte na te komen)
  9. een gek en zijn geld blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  10. een woord op zijn pas is zo goed als geld in de tas (=spreken op het juiste ogenblik is waardevol)
  11. eieren voor je geld kiezen (=met minder genoegen nemen dan men eerder wilde)
  12. er naar uitkijken als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje (=iets vol verwachting tegemoet zien)
  13. geen geld, geen Zwitsers (=zonder geld krijg je hulp noch koopwaar of er is altijd wel geld nodig om iets gedaan te krijgen)
  14. geen twee missen voor hetzelfde geld doen (=niet tweemaal hetzelfde zeggen of doen)
  15. geld baart onrust. (=waar geld is onstaat vaak onenigheid)
  16. geld dat stom is, maakt recht wat krom is (=mensen kunnen door financiële bevoordeling ertoe gebracht worden om onrecht toe te laten)
  17. geld in het water gooien (=geld verspillen)
  18. geld maakt niet gelukkig (=er is meer in het leven dan rijkdom)
  19. geld ophoesten (=met tegenzin of met moeite betalen)
  20. geld over de balk gooien (of smijten) (=geld verspillen, zonder nadenken uitgeven)
  21. geld ruiken (=merken dat er iets te verdienen is)
  22. geld stinkt niet (=alle manieren om aan geld te komen zijn toegestaan)
  23. geld uit iets slaan (=ergens geld aan verdienen)
  24. geld verzoet de arbeid (=geld dat je krijgt maakt het harde vervelende werk weer goed)
  25. genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
  26. gereed geld dingt scherp. (=als je meteen betaalt gaat de verkoop sneller)
  27. gevleugelde woorden (=veel gebruikte en breed gedragen uitspraken)
  28. goed geld naar kwaad geld gooien (=geld ergens insteken waarvan bekend is dat het verlies oplevert)
  29. het geld brandt hem in de zak (=hij geeft zijn geld graag en gemakkelijk uit)
  30. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  31. het geld regeert de wereld (=geld heeft grote invloed)
  32. het is zondegeld (=het is jammer dat daar kosten voor gedaan zijn)
  33. hoeren en dieven, met geld zijn zij mijn gelieven (=met geld krijg je vrienden)
  34. je moet geen goed geld achter slecht geld aangooien (=je moet geen geld besteden aan een zaak die niet meer in stand kan worden gehouden)
  35. leergeld betalen (=fouten maken tijdens het leren)
  36. liefde is waar de geldbuidel hangt (=liefde is te koop)
  37. tijd is geld (=zaken zo snel mogelijk voor elkaar krijgen is het goedkoopste)
  38. van geld voorzien zijn als een pad van veren (=arm zijn)
  39. vergeld geen kwaad met kwaad (=wraak nemen is niet goed)
  40. voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
  41. voor geen geld ter wereld (=niet bereid zijn tot iets, hoeveel er ook voor geboden wordt)
  42. voor geld kun je de duivel doen dansen (=met geld kun je alles gedaan krijgen)
  43. voor hetzelfde geld (=net zo goed)
  44. vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)

106 betekenissen bevatten `geld`

  1. een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
  2. geld stinkt niet (=alle manieren om aan geld te komen zijn toegestaan)
  3. de Mammon dienen (=alleen maar belangstelling hebben voor geld)
  4. om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
  5. in kannen en kruiken zijn (=alles is geregeld)
  6. voor niets gaat de zon op (=alles kost geld en/of moeite)
  7. laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
  8. aan het laatje zitten (=bij de bron zitten / geld hebben)
  9. klinkende munt (=contant geld)
  10. dat kan het paard niet trekken. (=daar heb ik onvoldoende geld voor)
  11. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  12. een bodemloze put (=dat kost ontzettend veel geld)
  13. onder de pannen zijn (=de (geld)zaken goed voor elkaar hebben)
  14. uit wiens hand men eet wiens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  15. wiens brood men eet, diens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  16. in de papieren lopen (=duur uitkomen, veel geld kosten)
  17. een goede naam is beter dan olie (=een goede naam (reputatie) is beter dan veel geld (olie) bezitten)
  18. goede naam is beter dan goede olie (=een goede reputatie is beter dan veel geld)
  19. Poolse landdag (=een wilde, ongeregelde bijeenkomst)
  20. het kan er niet af (=er is niet genoeg geld voor)
  21. het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
  22. op iets dood blijven (=erg belust op iets zijn (bv geld; gierig))
  23. iets ertegenaan gooien (=ergens geld aan uitgeven)
  24. geld uit iets slaan (=ergens geld aan verdienen)
  25. het hoofd boven water houden (=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven)
  26. beurs op de knip / Hand op de knip (=geen geld (meer) uitgeven)
  27. op zwart zaad zitten (=geen geld hebben)
  28. kruis noch munt hebben (=geen geld hebben)
  29. rut zijn (=geen geld meer hebben)
  30. het vel over de oren halen/trekken (=geld afpersen)
  31. rapen en schrapen (=geld bijeenbrengen)
  32. aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
  33. geld verzoet de arbeid (=geld dat je krijgt maakt het harde vervelende werk weer goed)
  34. goed geld naar kwaad geld gooien (=geld ergens insteken waarvan bekend is dat het verlies oplevert)
  35. het geld regeert de wereld (=geld heeft grote invloed)
  36. bulken van het geld (=geld in overvloed hebben)
  37. met de pet rondgaan (=geld inzamelen)
  38. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  39. rozen (paarlen) voor de zwijnen werpen (=geld of moeite verspillen aan iets nutteloos)
  40. een gat in zijn hand hebben (=geld te gemakkelijk uitgeven)
  41. de lade lichten (=geld uit de lade halen)
  42. een gek en zijn geld blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  43. het is licht dansen op andermans vloer. (=geld van anderen uitgeven is makkelijk.)
  44. geld in het water gooien (=geld verspillen)
  45. je fortuin te grabbel gooien (=geld verspillen)
  46. geld over de balk gooien (of smijten) (=geld verspillen, zonder nadenken uitgeven)
  47. zuur verdiende centen. (=geld waarvoor hard is gewerkt.)
  48. je eindje wel kunnen halen (=genoeg (geld) hebben tot aan zijn dood)
  49. je koetjes op het droge hebben (=genoeg (geld) hebben voor de rest van het leven)
  50. arbeid is voor de dommen. (=gezegd als je liever op twijfelachtige wijze geld verdient dan op een eerlijk manier)

50 dialectgezegden bevatten `geld`

  1. `witte gè ut geld van Willem Holleeder, daor hè-k nie genogt vèèref veur `! (=`witwas jij het geld van Willem Holleeder ` (verrassend antwoord) ) (Tilburgs)
  2. `zonde, geld` of ` Jochie/messie dat's toch zonduh van je geld liefie (=Dat is geldverkwisting) (Utrechts)
  3. ¨doë mauste mene rëg és vür krabbe (=voor zo weinig geld werk ik niet) (Bilzers)
  4. 'k è hinne roste soe mè, 'k ben blut (=Ik heb geen geld meer.) (Zwevegems)
  5. 'k ei giene rotte frang ne mier (=ik heb geen geld meer) (Zottegems)
  6. 'k en forten nodzak (=het geld valt uit mijn beurs (ik deel uit)) (Veurns)
  7. 'k un ee geeën ezelke die geld skijt (=ik bulk niet van het geld) (Waregems)
  8. 'k ziet 't al, de lâmp hânk scheef / Dat ken bruintjie niet meer trekku / me schort is bijna leeg / 't zwartu zoad is ook al op / 'k het niks meer te makkuh / ik het/hep/heb pijn aan me portemonnaie / portemetniks (=het geld is bijna op...) (Utrechts)
  9. 'n Proem duite (=Een flinke hoevelheid geld) (Gelaens (Geleens))
  10. 't geld blift ien de wereld, wij goan d'r uut (=men heeft geld nodig maar niet meer dan nodig) (Westerkwartiers)
  11. 't geld glid 'em deur de vingers hen (=hij geeft gemakkelijk veel geld uit) (Westerkwartiers)
  12. 't geld groeit nie op me rik (=ik verdien ze niet zo gemakkelijk, mijn centjes) (Veurns)
  13. 't is diere, 't kost geld (='t is duur) (Veurns)
  14. 't it gin broâd (=het komt niet slecht, het kost geen geld) (Lichtervelds)
  15. 't ol an je gat angn (=al je geld aan je kleding besteden) (Veurns)
  16. 't vleis veur de roet'n en de botten op bedde (=al het geld uitgeven aan uiterlijk vertoon) (Staphorsts)
  17. 't Was un rib uit mu lijf. / Ik het um weer flink uit m'n broek laten hange / (=Het heeft mij veel geld gekost...) (Utrechts)
  18. 't zijt in zijne pap nie verdienen (=weinig of geen geld verdienen) (Lovendegems)
  19. ‘N gaudgooiing (=Plaats waar veel geld in omgaat) (Volendams)
  20. ' n kardoeze klotergeld (=een hoeveelheid klein geld) (Overmeers)
  21. ' n ponke geld (=opgepot geld) (Overmeers)
  22. ' t hoar zoudt deur joen klakke groeien (=heel veel kosten maken zodat je geld opraakt) (West-Vlaams)
  23. ' t Rare aan gelök is: es te gelök höbs den höbs te geldj g' hadj! (=Het rare aan geluk is: als je geluk hebt, heb je geld gehad!) (Kinroois)
  24. a ee een goat in zijn and (=iemand die zijn geld verspilt) (Gents)
  25. a ee giën kauren, a es predde (=hij heeft geen geld) (Ninoofs)
  26. a ee veel pietn (=hij heeft veel geld) (Meers)
  27. a eet e gat in zèn and (=geld verkwisten, gemakkelijk geld uitgeven) (Meers)
  28. a maalo ! (=dat geld is binnen !) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. a vermuëst zè geldj (=onverantwoordelijk omgaan met geld) (Meers)
  30. a zitj op druëg zoeët (=hij heeft geen geld meer) (Meers)
  31. A'j om t geald trouwd bint, he'j ne koo in n stal en n vearkn in berre! (=Als je om het geld bent getrouwd heb je een koe in de stal en een varken in bed.) (Twents)
  32. Aa ei gieëne naugel oem ze gat te krabbe (=Hij heeft geen geld / mogelijkheden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  33. Aa hei gieëne rotte frang (=Hij is blut, heeft geen geld (meer)) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  34. Aa schèt geld (=Hij verdient veel geld) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  35. achter oens piese ze der putses mee (=na ons dood doen de kinderen ons geld op) (Gents)
  36. achterkomn voer olf geld (=moeite hebben om te volgen) (Kortemarks)
  37. Agge gin geld het om te kope, dan kunde oewe kooptaand wel uittrekke (=Geen geld hebben om te kopen, je kooptand uittrekken) (Tilburgs)
  38. al geeste op zene kop ston (=voor geen geld ter wereld) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. al steeste op zene kop (=voor geen geld ter wereld) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. al zè gaalt opdoen (=al zijn geld verkwisten) (Sint-Niklaas)
  41. alle woar is noar zien geld (=kwaliteit bepaalt een deel van de prijs) (Westerkwartiers)
  42. Als ik zo rijk was ging ik Den Haag wonen. (=Als je geen geld kan bijpassen) (Rotterdams)
  43. as 't schip met geld komt (=dat komt met Sint Juttemes) (Westerkwartiers)
  44. As d-iene aand de aandre waast, worden ze beiden skone. (=De een helpt de ander zonder er geld voor te vragen) (Giethoorns)
  45. As d'iene haand de aandre waast, worden ze beide skone (=De een helpt de ander zonder er geld voor te vragen) (Giethoorns)
  46. as dane stroeët ha,za hem wel mest moake (=als die geld had, zou hij wel grote sier maken) (Winksels)
  47. As dienen aand de aandre waast worden beide skone (=De ene helpt de ander zonder geld hiervoor te vragen) (Giethoorns)
  48. As Mie kumt mi de slappe was. (=als iemand vraagt wanneer komt dit of dat als het om geld gaat is het antwoord vaak:) (Mills)
  49. as se wied wils gape, mós se ouch eine groeëte móndj höbbe (=als je veel geld wilt uitgeven, moet je ook rijk zijn) (Heitsers)
  50. aste daud bès, bèste heilegans niks mèt ën watch geld (=als je dood zijt, ben je niets met een hoop geld) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen