Spreekwoorden met `wezen`

Zoek

5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wezen`

  1. `t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden)
  2. dat zal mij een zorg wezen (=daar trek ik me niets van aan)
  3. het zal je kind maar wezen (=je zal er maar voor op moeten draaien)
  4. het zal me worstwezen (=het maakt voor mij geen enkel verschil)
  5. je wezenloos schrikken (=erg schrikken)

10 betekenissen bevatten `wezen`

  1. een blauwe scheen lopen (=afgewezen worden)
  2. een korf krijgen (=afgewezen worden)
  3. een blauwtje lopen (=afgewezen worden (in de liefde))
  4. kunnen lezen en schrijven (=al lange tijd goede diensten bewezen hebben)
  5. altijd de kwade pier zijn (=altijd als de schuldige aangewezen worden)
  6. oude wijn in nieuwe zakken (=de zaken zijn anders gepresenteerd, maar niet wezenlijk veranderd)
  7. gewicht in de schaal leggen (=een wezenlijk deel bijdragen)
  8. elke ketter heeft zijn letter (=ieder denkt dat de eigen mening bewezen kan worden)
  9. jij raapt nog geen stro van de aarde (=je hebt nog niets verwezenlijkt)
  10. aan je palen trekken (=zonder mededeling inpakken en wegwezen)

47 dialectgezegden bevatten `wezen`

  1. 'k zal mij wel weer opovver'n (=ik zal wel weer de minste wezen) (Westerkwartiers)
  2. a ee veel wezen (=hij is opmerkzaam) (Meers)
  3. Aargens drok op wezen (=Ergens tuk op zijn) (Giethoorns)
  4. Altied op de tjak wezen (=Vaak bij de weg wezen) (Giethoorns)
  5. An de latten wezen (=Heel moe zijn) (Giethoorns)
  6. bin dr die at er nie bin me toch mossen wezen (=er zijn) (Zeeuws)
  7. da wezen eetij niet (=dat inzicht heeft hij niett) (Brakels)
  8. da zal op niet endigen gullèk Wannes zè wezen (=dat zal op niets eindigen) (Sint-Niklaas)
  9. Dan mot je rap wezen / ...en rap! (=Iemand vertellen dat hij snel moet zijn) (Lopiks)
  10. Daor wi-k of wezen (=Ik weet het niet zeker) (Giethoorns)
  11. Dat zou wel is kennen wezen (=Dat zou wel is zo kunnen zijn) (Boskoops)
  12. De benen uut d'aoken lopen (=Druk bezig wezen) (Giethoorns)
  13. De kop oranje em-m (=Kwaad wezen) (Giethoorns)
  14. De kop oranje hebben (=Kwaad wezen) (Giethoorns)
  15. Die mag er wel wezen (=Wordt gezegd van een fors persoon) (Giethoorns)
  16. è vertrok geen spier in zè wezen (=zijn gelaatsuitdrukking veranderde niet) (Sint-Niklaas)
  17. e wezen gullèk een volle moan (=een groot vet, rond gezicht) (Sint-Niklaas)
  18. een mot op a wezen (=een slag in het gezicht) (Temses)
  19. en lik vor je wezen (=tik op je vinger) (Urkers)
  20. Er gelooid op wezen (=Er ergens tuk op zijn , belang bij hebben) (Giethoorns)
  21. Even stille wezen (=Bidden voor en na het eten) (Giethoorns)
  22. Even stille wezen (=Bidden , bv voor of na het eten) (Giethoorns)
  23. Even stille wezen even aachter de pette (=Bidden voor het eten) (Giethoorns)
  24. flak in ze wezen (=vlak in zijn gezicht) (Veurns)
  25. gae de bree veertien maer op (=weg wezen) (Zeeuws)
  26. Goed te passe wezen (=Goed in je doen zijn) (Hierdens)
  27. hij sloeg mee ne klipper op zij wezen (=hij sloeg mee ne stok op zijn gezicht) (Temses)
  28. In dos wezen (=In de war zijn) (Volendams)
  29. laote kènder, vrig weze (=als je laat kinderen krijgt, zullen ze vlug wezen zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. Moeste z'n wezen gezien he'n (=Had je zijn gezicht moeten zien) (Hansbeeks)
  31. mooi óp glee wezen (=goed op gang zijn) (Steenwijks)
  32. Mot je bij zijn zijn (=Moet bij hem wezen) (Delfts)
  33. ne lap in au wezen (=een slag in uw gezicht) (Wetters)
  34. Neet good dege wezen (=Niet goed wijs zijn) (Steenwijks)
  35. Niet al te tierig wezen (=Niet in goede gezondheid verkeren) (Giethoorns)
  36. t mo a lekker wezen wil k t nie lussen (=lekker eten) (Zeeuws)
  37. Tegen zijn gat / in zijn broek (=Dat zal niet waar wezen) (Hams)
  38. tza de leste jammer nie wezen (=jammer) (Zeeuws)
  39. uut de tied wezen (=overleden zijn) (Steenwijks)
  40. Vaeke op de tjak wezen (=Vaak bij de weg wezen) (Giethoorns)
  41. van 't padje af wezen (=in de war zijn) (Westlands)
  42. van de rel wezen (=van slag zijn) (beverwijks)
  43. van de rel wezen (=van slag zijn) (Westfries)
  44. van wezen zijn (=inzicht hebben) (Zottegems)
  45. wa fur e wezen trekte gé no weer (=hoe kijk jij nu weer) (Sint-Niklaas)
  46. wast ou wezen (=ga je gezicht wassen) (Stekens)
  47. wezen is verbrangd van de zon (=zijn gezicht is rood van de zon) (Sint-Niklaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen