Spreekwoorden met `wei`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wei`

  1. dweilen met de kraan open (=geen kans op succes hebben, omdat men de symptomen bestrijdt zonder de oorzaak aan te pakken)
  2. een natte mei geeft boter in de wei (=weerspreuk)
  3. gehoor weigeren (=niet ingaan op)
  4. grote pracht, weinig macht. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
  5. in andermans weide lopen de vetste koeien. (=bij een ander lijkt het altijd beter)
  6. men vindt veel grijzen, maar weinig wijzen. (=oude mensen zijn niet per definitie wijs)
  7. ongevraagd, ongeweigerd (=als je iets doet waarvoor geen toestemming is gevraagd kan het achteraf niet meer geweigerd worden omdat het al gebeurd is)
  8. paard in de wieg, kind in de wei (=uitdrukking van ongeloof gebruikt als iemand erg overdrijft. )
  9. te weinig om te leven en te veel om te sterven (=een te kleine aalmoes)
  10. veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven (=veel mensen zijn al blij met een belofte en geloven alles)
  11. veel geblaat/geschreeuw maar weinig wol (=veel woorden hebben maar in de praktijk komt daar weinig van terecht)
  12. veel geschreeuw maar weinig wol. (=veel drukte om niets)
  13. verandering van weide doet de koeien goed. (=afwisseling en verandering positieve effecten kunnen hebben)
  14. weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
  15. weinig om het lijf hebben (=het stelt niet veel voor.)
  16. wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met het halster tegen de kop slaan. (=je bereikt meer met vriendelijkheid, dan met strengheid)

77 betekenissen bevatten `wei`

  1. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  2. een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
  3. vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)
  4. vele handen maken licht werk (=als een karwei samen wordt opgepakt is het snel en gemakkelijk gedaan)
  5. elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar (=als je iedere dag een beetje doet komt het karwei uiteindelijk klaar)
  6. ongevraagd, ongeweigerd (=als je iets doet waarvoor geen toestemming is gevraagd kan het achteraf niet meer geweigerd worden omdat het al gebeurd is)
  7. in de nood eet de duivel vliegen. (=als je in nood verkeert, stel je je tevreden met dingen die je anders zou weigeren.)
  8. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  9. commandeer je hond en blaf zelf (=dat bevel weiger ik uit te voeren)
  10. zo gaan er twaalf in het dozijn (=dat heeft weinig waarde)
  11. zo gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
  12. dat is een aalshuid (=dat is van weinig waarde)
  13. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
  14. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  15. thuis is in je schuur (=dit wordt gezegd als je weinig thuis bent)
  16. goed gereedschap is het halve werk (=door de juiste hulpmiddelen te gebruiken wordt het karwei snel geklaard)
  17. de sleutel op de doodskist leggen (=een erfenis weigeren)
  18. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  19. een lulletje rozenwater (=een weinig dynamisch persoon)
  20. water naar de zee dragen (=een zinloos karwei opknappen)
  21. de room is er af. (=er is weinig meer aan te verdienen)
  22. een zwaar hoofd in iets hebben (=er weinig kans in zien)
  23. er geen houvast aan hebben (=er weinig mee kunnen doen)
  24. er geen pap van gegeten hebben (=er weinig over weten)
  25. van pomp noch pompstang weten (=erg dom zijn, weinig weten)
  26. op een zuinigje (=erg goedkoop - weinig moeite doend)
  27. met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
  28. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  29. iets in zijn holle kies kunnen stoppen (=gezegd van eten : het is de moeite niet, het is te weinig)
  30. het zout in de pap verdienen (=heel weinig verdienen)
  31. er is reuk noch smaak aan (=het is weinig waard, het is niet interessant)
  32. afwijzend beschikken op (=het verzoek weigeren)
  33. zo gesloten als een oester (mossel) (=hij zegt weinig en laat niets los)
  34. iemand iets aansmeren (=iemand iets (weinig waardevols) verkopen)
  35. iemand tekort doen (=iemand te weinig geven of begrijpen)
  36. van zijn mast een schoenpin maken (=iets goeds bederven om iets van weinig waarde te bekomen)
  37. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  38. ik geloof er in als een jood in Jezus Christus (=ik geloof er maar weinig in)
  39. je maag wel aan de kapstok kunnen hangen. (=in moeilijke financiële omstandigheden verkeren waardoor men weinig eten kan kopen.)
  40. in het niet zinken (=in vergelijking met iets anders nog weinig waarde hebben)
  41. vissenbloed hebben (=koudbloedig zijn, weinig gevoel hebben, niet gauw koud hebben)
  42. beter ermee verlegen dan erom verlegen (=liever van iets te veel dan van iets te weinig hebben)
  43. voor stoelen en banken praten (=maar weinigen die naar iemands verhaal luisteren)
  44. armoe op de stal is armoe overal (=met te weinig dieren in de stal kun je geen geld verdienen)
  45. je er met jantje-van-leiden afmaken (=onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden)
  46. iets in de wacht slepen (=op oneerlijke manier verkrijgen, iets in bezit krijgen voor weinig geld)
  47. met de Franse slag (=slordig, met weinig aandacht uitgevoerd)
  48. strak houden (=streng opvolgen - weinig toelaten)
  49. handen tekort komen (=te weinig hulp hebben , overstelpt worden)
  50. een nummer zijn (=van weinig betekenis zijn of althans zo behandeld worden)

36 dialectgezegden bevatten `wei`

  1. 'r zit op ´n gooi wei (=hij heeft er een goed leven) (Neerharens)
  2. 't was wei lageir (komt v.h. Franse la guerre) (=er was weer ruzie) (winksels)
  3. Daa kamion sloog weg en wei (=Die vrachtwagen zwalpte over de baan) (Dilbeeks)
  4. de iene boer vroagt an den nare boer, wei giet het be oer pjerd me pjerd da giet nie da lupt, en wei lupt oer pjerd oh het giet (=de ene boer vraagt aan de andere boer hoe gaat met Uw paard de boer antwoord mijn paard gaat niet, dat loopt, en hoe loopt Uw paard oh het gaat) (Heusdens)
  5. de iets wei ene schieredjasser (=je eet teveel) (Vlijtingens)
  6. de koej stòn in de waaj (=de koeien staan in de wei) (Tilburgs)
  7. De kons nie wieëte wei 'n kou 'nen hoas vingt! (=Je weet maar nooit) (Genker)
  8. de piette wei op (=overleden zijn) (Heerlens)
  9. de schaepe staon aomel in d'n waai (=de schapen staan allemaal in de wei) (Hoeksche Waards)
  10. de waaj stin vòl pisblomme (=de wei stond vol paardenbloemen) (Tilburgs)
  11. de wei af maeken (=een wei omheinen) (Budels)
  12. Dèè hit haan wei 'ne pestoer. (=iemand die niet werkt.) (Genker)
  13. dooë komen de jung wei kak (=een gastgezin telt meestal verschillende kinderen) (Zonhovens)
  14. Ei es zen parette wei on't speile (=Hij hangt de beest uit) (leuvens)
  15. euve neis krolt wei (=je bent zo nieuwsgierig) (leuvens)
  16. griks deurre waai goann (=het gerichtst door de wei gaan, de kortste weg) (Loois)
  17. heal bezopen is wei smieten jild (=half bezopen is weggegooid geld) (Fries)
  18. Ich hèb gèète wei 'nen hier: vaerkesèèrappel op telier. (=Ik heb gegeten als een heer, varkensaardappel op teljoor.) (Genker)
  19. ik em den iele nacht wei zitte wezzele! (=ik heb weer niet geslapen deze nacht) (Leuvens)
  20. In de wei geloopen emme mee... (=Verkering gehad hebben met...) (Roosendaals)
  21. Is nog nig dreug achter de oor'n. Möt nog nen paar joar in de wei (=Heeft nog niet voldoende ervaring) (Twents)
  22. it giet der moal om wei (=het gaat er mal om vandaan) (Fries)
  23. Kiehk, Sjang, wei de zon sjoen sjijnt! (=Klankversje) (Genker)
  24. ne naote mee, gif botter énde wee (=als het nat is in mei, staat het gras hoog in de wei) (Bilzers)
  25. oere wei blaffetiere (=grote oren) (Genker)
  26. òs de sketters het lòònd in magge, benne ze puur oppe doei (=Als de pinken de wei in mogen, zijn ze behoorlijk opgewonden) (Texels)
  27. Sjoarstand bijt de leis out de wand, bijt ze dat ze kroake, dan wètste wei ze smoake. (=Snijtand bijt de luizen uit de wand, bijt ze dat ze kraken, dan weet je hoe ze smaken.) (Genker)
  28. un krai lee un ai in de klai aater de wai bè de hai (=een kraai legde een ei in de klei achter de wei bij de hei) (Luyksgestels)
  29. wei heet dzjee? (=Hoe heet jij?) (Schulens)
  30. wei ist bè mig/og/heum/heur/heun (=hoe is het met mij / u / hem / haar / hun) (Heusdens)
  31. wei ja wa (=jij weet dat wel) (Twents)
  32. wei kan Da nooh... (=Het is onbegrijpelijk) (Zolders)
  33. wei loop djé do gepatronneet (=Hoe ben jij daar aangekleed) (Walshoutems)
  34. Z'es wei een laat ont smiëre (=Ze is weeral aan't lameren (bv in de winkel terwijl je geen tijd hebt om te luisteren)) (leuvens)
  35. zemme me wei goe lei (=ze hebben me weer goed beetgenomen) (leuvens)
  36. Zene wei iet gejat (=Ze hebben weer iets gestolen) (Zemst)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen