Spreekwoorden met `teen`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `teen`

  1. daar kan de schoorsteen niet van roken (=dat brengt niets op / men kan niet alleen van vriendelijke woorden leven)
  2. daar moet de schoorsteen van roken (=dat moet de inkomsten voortbrengen. Daar moeten we van bestaan)
  3. de gestage drup holt de steen (uit) (=door vol te houden wordt uiteindelijk wel het doel bereikt)
  4. de steen des aanstoots (=iets dat anderen hindert, in conflict brengt of verdeeldheid zaait)
  5. een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (=men maakt geen twee keer dezelfde fout)
  6. een hart van steen hebben (=geen medelijden met anderen hebben)
  7. een rollende steen vergaart geen mos. (=voortdurende verandering werpen vaak geen vruchten af)
  8. gauw op de teentjes getrapt zijn (=erg gauw boos en beledigd zijn)
  9. helse steen (=in staafjes gegoten zilvernitraat)
  10. het huishouden van Jan Steen (=een slordige boel)
  11. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
  12. steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
  13. steen en been vriezen. (=heel hard vriezen (alles wordt zo hard als steen en botten))
  14. stok en steen verwend (=heel erg verwend)
  15. van liefde rookt de schoorsteen niet (=van de liefde alleen kan je niet leven)
  16. zinken als een baksteen (=direct zinken (niet kunnen zwemmen))

13 betekenissen bevatten `teen`

  1. van uitstel komt afstel (=als je iets niet meteen doet, loop je het risico dat het nooit meer gebeurt)
  2. gereed geld dingt scherp. (=als je meteen betaalt gaat de verkoop sneller)
  3. steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
  4. steen en been vriezen. (=heel hard vriezen (alles wordt zo hard als steen en botten))
  5. het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
  6. dat is koren op zijn molen (=hij zal dat meteen gebruiken als argument voor wat hij toch al wilde)
  7. met de deur in huis vallen (=meteen ter zake komen / onmiddellijk over datgene beginnen waarvoor men kwam zonder)
  8. de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
  9. in duigen vallen (=plannen die niet doorgaan / uiteenvallen - verloren gaan)
  10. psalmen zingen (=schuren met baksteen en zand)
  11. ieder oortje brengt zijn gierigheid. (=zelfs om kleine dingetjes kunnen mensen hebzuchtig zijn (een oortje is een oude munteenheid))
  12. het achterste van je tong (niet) laten zien (=zich (niet) meteen laten kennen; (n)iets verbergen)
  13. van de hand in de tand leven (=zo gauw iets verdiend is het meteen weer uitgeven zonder zorgen over later)

30 dialectgezegden bevatten `teen`

  1. 't is daar nogal teen en tander eh. (=dat is daar nogal wat he.) (Stekens)
  2. 't is teen en tander (=het is me wat) (Sint-Niklaas)
  3. Da ligt op mijnen teen (=Het ligt in de weg) (Vejels)
  4. da wet meine kleine teen (=dat weet het kleinste kind) (Nijlens)
  5. das teen en taander (=dat is het een en het ander) (turnhouts)
  6. das teen en taander! (=dat is me nogal wat!) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. Di zu nie op meinen teen meuge kakken (=Over een dikke persoon zegt men.) (Bevers)
  8. die zuigdalles uit zènnen groten teen (=iemand die voortdurend liegt) (Sint-Niklaas)
  9. hij was tot de tand'n toe bewoap'nd (=hij was van top tot teen bewapend) (Westerkwartiers)
  10. ij ee teen zijn kerre gereen (=hij heeft hem beledigd) (Kaprijks)
  11. ik ha menne groete tien gestoeten aon de toffelpoet, nou is ie olling blaauw (=Ik heb mijn teen gestoten aan de tafelpoot, nu is ie helemaal blauw) (Ossies)
  12. jes giene schip téén zijn kluutn werd (=nergens goed voor zijn) (Knesselaars)
  13. Ke mij hjeel ewassn' (=Ik heb me van kop tot teen gewassen, geparfumeer, etc ...) (Deinzes)
  14. nô èd op minnen teen getrapt (=nu is het genoeg geweest) (Sint-Niklaas)
  15. och hère menère, me tèèn doe zèr (=och meneer, mijn teen doet pijn) (Ostêns)
  16. oh geire meneire me tein doe zeir (=meneer mijn teen doet pijn) (Ostêns)
  17. pain on menne tieen (=pijn aan mijn teen) (Lummens)
  18. petj'n en met'n, sliepen ba ieën, ze trokken on makkander èrren dikken tieën. A zèi petj'n, B zëi metj'n.... (=Gedichtje: Peter en meter sliepen bijeen Ze trokken aan elkaars dikke teen ...) (Meers)
  19. téén bij ët aander (=alles bijeen genomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. teen dat reent (=tegen de tijd dat het begint te regenen) (Kaprijks)
  21. teen en tander (=het een en het ander) (Sint-Niklaas)
  22. tèèn en tanër (=het een en ander) (Millers)
  23. teen nen oek van een ronde toafle gelupn (=zwanger zijn) (Kaprijks)
  24. teen zijn goeste (=met tegenzin) (Kaprijks)
  25. vannem ebbik nog teen en taander te blaoje (=van hem heb ik nog geld te goed) (Oudenbosch)
  26. vant puntsje van men naos, tot on menendikke tein (=van top tot teen) (Bilzers)
  27. ze hëbben ëm bènnëste baute gedraeëd (=hij is van kop tot teen onderzocht) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. zeevn uurn teen de wind stènkn (=zeer onaangenaam rieken) (Kaprijks)
  29. zën iërappel koëmen al aut (=je hebt een gat in (de teen van) je kous) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. Zijn stront zit dichte teen zijn herte. (=Hij maakt zich vlug kwaad.) (Evergems)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen