Spreekwoorden met `weg`

Zoek


63 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `weg`

  1. aan de weg timmeren (=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)
  2. al zo oud als de weg naar Kralingen (=erg oud)
  3. alle wegen leiden naar Rome (=er zijn veel manieren om je doel te bereiken / de uitkomst is altijd hetzelfde)
  4. apen en beren op de weg zien (=bezwaren zien)
  5. de aap binnen/weg hebben (=het geld ontvangen hebben)
  6. de appel wegdragen/winnen (=als schoonste erkend worden)
  7. de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat)
  8. de brede weg opgaan (=zondigen)
  9. de grond onder zich voelen wegzinken (=beschaamd zijn , geen oplossing meer zien)
  10. de gulden middenweg (houden/bewandelen/verkiezen) (=een tussenstandpunt of tussenoplossing verkiezen)
  11. de koninklijke weg bewandelen (=eerlijk zijn)
  12. de laatste loodjes wegen het zwaarst (=het afwerken is vaak het lastigst)
  13. de lange weg maakt een moede man (=een langdurige ziekte leidt tot uitputting)
  14. de palm wegdragen (=winnen)
  15. de poten onder iemands stoel wegzagen (=iemands positie verzwakken)
  16. de rechte weg is de beste (=eerlijkheid loont)
  17. de weg kwijt zijn (=zich onhandig opstellen, onverstandige keuzes maken)
  18. de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens (=veel goede voornemens hebben zonder ze daadwerkelijk uit te voeren)
  19. de weg van alle vlees gaan (=sterven)
  20. de zeug loopt met de tap weg (=nalatigheid is hier troef)
  21. een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
  22. een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
  23. een traan wegpinken (=emotioneel geraakt zijn, ontroerd zijn door iets => emotioneel)
  24. er zijn vele wegen die naar Rome leiden (=er zijn meerdere manieren om iets te doen)
  25. familie van Adamswege. (=verre familie.)
  26. geen strobreed in de weg leggen (=in geen enkel opzicht hinderen)
  27. hemel en aarde bewegen (=ergens alles aan doen om het gedaan te krijgen (bv van iemand))
  28. het gras voor de voeten wegmaaien (=de woorden uit de mond nemen - alle kansen ontnemen)
  29. het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen)
  30. het vet zit hem niet in de weg. (=hij is mager)
  31. het voor de deuren van de hel weghalen. (=ergens veel moeite voor doen)
  32. iemand geen haarbreed in de weg leggen (=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
  33. iemand geen strobreed in de weg leggen (=niets doen om iemand tegen te houden of te belemmeren)
  34. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  35. iemand het gras voor de voeten wegmaaien (=iemand alle kansen ontnemen)
  36. iets wikken en wegen (=erg lang over iets nadenken en alle voors- en tegens afwegen)
  37. in geen velden of wegen te zien zijn (=iets is helemaal nergens te vinden)
  38. in het huisje wegen (=uiterst nauwkeurig het gevraagde gewicht geven)
  39. in het wilde weg (=zonder overleg)
  40. je klompen wegbrengen/wegzetten (=naar huis gaan/sterven)
  41. je woorden op een goudschaaltje wegen (=uiterst weloverwogen spreken)
  42. leeuwen en beren op de weg zien (=bezwaren zien)
  43. maken dat men wegkomt (=ervandoor gaan)
  44. met ongebroken lading wegzeilen (=zich zonder gezichtsverlies uit de situatie redden)
  45. naar de bekende weg vragen (=vragen naar hetgeen men al weet / Overbodig handelen)
  46. niet meer kunnen wegdenken (=niet meer kunnen missen)
  47. niet op mijn weg liggen (=ergens niets mee te maken hebben of niet mee willen bemoeien)
  48. op een gladde baan/weg zijn (=zijn ondergang tegemoet gaan)
  49. op een goudschaaltje leggen/wegen (=heel voorzichtig afwegen)
  50. op is de koek, en weg zijn de dubbeltjes (=het maximaal haalbare is bereikt, meer zit er niet in)

74 betekenissen bevatten `weg`

  1. benen maken (=(haastig) weggaan)
  2. aan alle kapelletjes aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  3. bij elk heilig huisje aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  4. alle heilige huisjes aandoen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  5. je uitkleden voor men naar bed gaat (=alles weggeven voor men sterft)
  6. opgestaan is plaats vergaan (=als je even wegloopt kan iemand anders op je stoel gaan zitten)
  7. waar een wil is is een weg (=als je iets echt wilt, dan zul je ook slagen /de weg vinden naar je doel)
  8. dat kan al het water van de zee niet afwassen (=daar is niets aan te doen - dat kan je niet wegpraten)
  9. de vogel is gevlogen (=de dader is al weg (of gevlucht))
  10. het koren van de molen zenden (=de klanten wegjagen - zichzelf benadelen)
  11. de rotte appels uit de mand halen (=de minder getalenteerde personen wegsturen, de minder goede dingen sorteren van de goede dingen)
  12. het krijt ruimen (=de strijd opgeven, weggaan)
  13. op de man af (=direct, zonder omwegen)
  14. reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
  15. het bijltje zoeken (=een excuus of uitweg verzinnen)
  16. het zeil (hoog) in de top halen (=een grootse vertoning weggeven)
  17. mijl op zeven zijn (=een grote omweg zijn)
  18. de kip met gouden eieren slachten (=een iets met veel rendement wegdoen)
  19. bij Neck om naar Den Haag (=een onnodige omweg maken)
  20. het zeil in top zetten (=een zo goed mogelijke vertoning weggeven)
  21. iets wikken en wegen (=erg lang over iets nadenken en alle voors- en tegens afwegen)
  22. er heg noch steg weten (=ergens de weg niet kennen)
  23. het anker lichten (=ergens vertrekken, weggaan en verder reizen)
  24. loop naar de duivel/maan/pomp (=ga weg!)
  25. loop heen (=ga weg!)
  26. naar de pomp lopen (=ga weg!)
  27. loop naar je grootje (=ga weg!)
  28. onder zeil gaan (=gaan rusten of slapen, vertrekken of weggaan)
  29. met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
  30. als een muis in de val zitten (=geen uitweg meer hebben)
  31. op het procrustesbed leggen (=grofweg inkorten)
  32. de sokken erin zetten (=hard weglopen)
  33. een Keulse reis doen (=heel lang wegblijven)
  34. geen vin verroeren (=heel stil zonder beweging zijn)
  35. aan het andere eind van de wereld (=heel ver weg)
  36. op een goudschaaltje leggen/wegen (=heel voorzichtig afwegen)
  37. het is galgen of burgemeesteren. (=het is goed of fout, er is geen tussenweg)
  38. naar de maan lopen (=het wel mogen vergeten / weg moeten gaan)
  39. de drie h s meegeven (=iemand (zo mogelijk definitief) wegsturen)
  40. iemand het vierkante gat wijzen (=iemand de deur wijzen, wegsturen)
  41. iemand een worst voorhouden (=iemand een voordeeltje in het vooruitzicht stellen, teneinde hem te bewegen ergens mee akkoord te gaan)
  42. iemand kort houden (=iemand niet veel bewegingsvrijheid geven (fig.))
  43. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  44. als een luis in iemands pels zijn (=iemand voortdurend in de weg lopen. Iemand tegenwerken)
  45. iemand de deur wijzen (=iemand wegsturen)
  46. iemand uit het zadel werpen (=iemand wegwerken, iemand in verlegenheid brengen)
  47. iemand het gat van de deur wijzen (=iemand zeggen dat die het pand moet verlaten of iemand wegsturen)
  48. iets van de achterwacht vernemen (=iets vernemen na veel omwegen)
  49. iets de deur uit doen (=iets wegdoen)
  50. iets van de hand doen (=iets weggeven of verkopen)

50 dialectgezegden bevatten `weg`

  1. (ons mam) 'smam is noit thûs, ze is alt de hort op. (=mijn moeder is nooit thuis, ze is altijd weg) (Reeks)
  2. (waar is die gevelsteen van de ambachtsschool fan mien fader bleven?) (=waar een wil is, is een weg) (Leewarders)
  3. 'j es zijn kluutn goan schuurn (=hij loopt weg als er moet gewerkt worden) (Knesselaars)
  4. 'k ben de pist in ! (=ik ben al weg !) (Denderleeuws)
  5. 'k ben riebbedebie (=ik ben weg) (Nevels)
  6. 'k bin effe d'n hort op (=Ik ben even weg) (Hoeksche Waards)
  7. 'k bin over Haereken (=bezopen zijn, de weg kwijt zijn.) (Flakkees)
  8. 'k ga ff de vullis (of kliko) aan de dijk zetten (=Ik ga even de vuilnis aan de weg zetten) (Lopiks)
  9. 'K ghaon deur! (=Ik moet weg) (Hulsters (NL))
  10. 'k goa mijn matte oprolle, 'k goa mijn schuppe of maane buut afkuise (=Ik ga weg) (Gents)
  11. 'k Goa min skippe ofkuss'n (=Ik ben weg) (Kortrijks)
  12. 'k kuis mijn schup af (=Ik ben weg) (Waasmunsters)
  13. 'k kös men schup'af (=Ik ben weg) (Herentals)
  14. 'k skei deraf en nei'm d'ruit (=ik stop ermee en ga weg) (Udens)
  15. 'k weed-er gieënn blijf mee (=ik kan er geen weg mee) (Kaprijks)
  16. 'k zen den'of af (=ik ben weg) (Buggenhouts)
  17. 'k Zien vors (=ik ben weg) (Poperings)
  18. 'k zit nie op unne skupstoel (=ik hoef niet weg) (Brabants)
  19. 'kzien schuppens, kzien 't op, (=ik ben weg) (Veurns)
  20. 'kzijn weg (=Ik kap ermee) (Bergs)
  21. 'n Dudsel (=Vrouw die de weg een beetje kwijt is) (Wells)
  22. 't gevoar onner oog'n zien (=het gevaar proberen uit de weg te ruimen) (Westerkwartiers)
  23. 't lei gladdjeg (=Het is glad op de weg) (Bodegems)
  24. 't vuil weg doen in den of (=onkruid verwijderen in de tuin) (Sint-Niklaas)
  25. ‘je moeder et taartjes’ (=als een kind in de weg loopt, ‘ga eens hier vandaan’) (Volendams)
  26. ' k ben ribbedebie (=Ik ben weg) (Hansbeeks)
  27. ' k zien ' t gat in (=Ik ben weg) (Poperings)
  28. ' t is liek een ontjn die aht' r eur hat lopt (=die jongen is niet van dat meisje weg te slaan) (Izegems)
  29. a èèt er veel van wég (=hij gelijkt goed op iemand) (Meers)
  30. a es skippes (=hij is weg) (Meers)
  31. a es skippes (=Hij is weg) (Ninoofs)
  32. a zal zénne wég wél mauken (=hij zal het ver schoppen) (Meers)
  33. agge nie moak dagge weg bin (=als je niet maakt dat je weg bent) (Geldermalsens)
  34. Ajee zenne leste strongt ier geschete (=Hij zal weg gestuurd worden) (Antwerps)
  35. Akkedeere (=Goed met elkaar over weg kunnen) (boxtels)
  36. alla hi ni je moeder en zei asse koekn bakt (=in de weg lopen) (Zeeuws)
  37. Altied op de tjak wezen (=Vaak bij de weg wezen) (Giethoorns)
  38. aon dien stutte trekke, make totste weg kums, met de start tösse dien bein aofhowwe. (=maken dat je weg komt) (Mestreechs)
  39. as de vrollie va heusde be hunne vulo weg zen daan es alté wa te beleive (=als de vrouwen van heusden met hun fiets weg zijn dan is er altijd wat te beleven) (Heusdens)
  40. assët èn zëne kop zit, zittët nie èn zën k.... (=wat in je hoofd zit, gaat niet weg voordat het uitgevoerd is) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. bènnedoeër goën (='n kortere weg nemen) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. Breeje kant (=zuidzijde van de weg) (Benschops)
  43. champavie zien (=weg zijn) (Veurns)
  44. d'er een antsjen van weg êjn (=onhebbelijke gewoonte hebben) (Kaprijks)
  45. d'er wa van weg ên (ij eet-er wa van weg) (=erop lijken (hij lijkt erop)) (Kaprijks)
  46. da kan bij ut kachelout (=doe dat maar weg) (Oudenbosch)
  47. da ligt dor weer te raun (=slordig in de weg laten liggen) (Meers)
  48. Da ligt op mijnen teen (=Het ligt in de weg) (Vejels)
  49. da's zo old as de weg noar Rome (=dat weet iedereen) (Westerkwartiers)
  50. da' s loopjes waark (=dat gaat in de loop weg mee) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen