Spreekwoorden met `slecht`

Zoek

17 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `slecht`

  1. angst is een slechte raadgever (=laat je niet leiden door angst. / Emoties zijn gevaarlijk)
  2. een slecht figuur slaan (=een slechte indruk maken)
  3. het is een slechte bruiloft waar maar één bruid is. (=op bruiloften worden vaak nieuwe relaties gevormd)
  4. het is een slechte muis die maar een hol heeft (=je doet er best aan een alternatieve oplossing achter de hand te hebben)
  5. het pleit beslechten/beslissen/verliezen (=de zaak definitief verliezen)
  6. het slechtste wiel van de wagen kraakt meest. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  7. het zijn niet de slechtste vruchten waaraan de wespen knagen (=over goede mensen worden vaak onaardige dingen verteld)
  8. in een slecht vel steken (=ongezond zijn - iets ongunstigs te verwachten hebben)
  9. in een slechte huid (=ongezond - iets ongunstigs verwachtend)
  10. in een slechte reuk staan (=iemand die niet goed bekend staat)
  11. je moet geen goed geld achter slecht geld aangooien (=je moet geen geld besteden aan een zaak die niet meer in stand kan worden gehouden)
  12. met onbevaren volk is het slecht zeilen (=met onervaren mensen is het moeilijk werken)
  13. met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
  14. ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
  15. recht en slecht (=eenvoudig en eerlijk)
  16. slecht gemutst zijn (=een slecht humeur hebben)
  17. verbaas u niet, verwonder u slechts (=letterlijk)

95 betekenissen bevatten `slecht`

  1. de lijdensbeker tot de bodem ledigen (=al het slechte, tot het laatste toe, over zich heen krijgen)
  2. iemand over de hekel halen (=allerlei slechte dingen vertellen over iemand)
  3. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  4. vis begint aan de kop te stinken (=als een bedrijf een slecht management heeft)
  5. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  6. kies het minste van twee kwaden (=als er enkel slechte oplossingen zijn, kiest men de minst slechte)
  7. geen bericht is goed bericht (=als je niet weet hoe het met iets of iemand gaat, kun je ervan uitgaan dat het goed gaat, zolang je geen slecht bericht ontvangt)
  8. een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
  9. meeuwen op het land, onweer aan het strand. (=als meeuwen het binnenland intrekken omdat er slecht weer op zee is)
  10. hoogmoed deed nooit iemand goed. (=arrogantie en overmoed zijn slechte eigenschappen)
  11. heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in de macht van slechte mensen, dan wordt het alleen maar erger)
  12. heeft de duivel `t paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in handen van slechte mensen gevallen, dan verlies je alles.)
  13. blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
  14. dat is Beulemans Frans (=dat is slecht Frans spreken. In België zeggen de Vlamingen dat over Waals. Walloniërs op hun beurt vinden Vlaams weer slecht Nederlands)
  15. een kwade dronk hebben (=dronken zijn en slecht geluimd)
  16. alles op één kaart zetten (=een groot risico nemen door op slechts één kans te gokken)
  17. doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)
  18. donkere morgens mooie dagen. (=een slecht begin hoeft geen mislukking te zijn)
  19. de muts stond hem scheef. (=een slecht humeur hebben)
  20. de muts zich verkeerd staan (=een slecht humeur hebben)
  21. slecht gemutst zijn (=een slecht humeur hebben)
  22. met het verkeerde been uit bed stappen (=een slecht humeur hebben)
  23. veel wit in de ogen hebben (=een slechte aard hebben)
  24. het verkorven hebben (=een slechte beurt gemaakt hebben bij iemand)
  25. rosse buurt (=een slechte buurt (buurt met prostitutie))
  26. een harde knoest heeft een scherpe bijl nodig (=een slechte gewoonte is moeilijk te verdringen)
  27. een slecht figuur slaan (=een slechte indruk maken)
  28. er aan bekocht zijn (=een slechte koop doen)
  29. een schurftig schaap steekt de hele kudde aan (=een slechte persoon in een groep, maakt de hele groep slecht)
  30. een morse muur is snel afgebroken (=een slechte zaak gaat niet lang mee)
  31. een geheugen als een garnaal (=een zeer slecht geheugen hebben)
  32. eruit zien als de dood van ieperen (=er bijzonder slecht uitzien)
  33. er uitzien als de dood van Ieper (=er slecht uitzien)
  34. tegen de paal lopen (=er slecht vanaf komen)
  35. met hetzelfde sop overgoten (=even goed of slecht)
  36. je in het slijk wentelen (=genieten van iets dat slecht is)
  37. bergafwaarts gaan (=het gaat steeds slechter, bijvoorbeeld met iemands gezondheid)
  38. het was uien (=het ging bijzonder slecht, het viel bijzonder tegen)
  39. de schapen van de bokken scheiden (=het goede van het slechte scheiden)
  40. het is bar en boos (=het is heel erg; het is heel slecht)
  41. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)
  42. het ene gat met het andere stoppen (=het slecht beheren van geld door met de ene schuld de andere af te lossen)
  43. onkruid vergaat niet (=het slechte is moeilijk uit te roeien)
  44. je vel duur verkopen (=het slechts onder de grootste druk opgeven)
  45. het venijn zit hem in de staart (=het slechtste komt op het laatste)
  46. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  47. zijn pruik staat scheef (=hij is slecht gehumeurd)
  48. zo lang er leven is, is er hoop (=hoe slecht het ook staat, zolang nog niet alles verloren is, kan alles nog goed komen)
  49. hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar (=hoe slecht je afkomst is, God houdt van je)
  50. ieder is zichzelf het naast (=iedereen kiest in het slechtste geval voor zichzelf)

50 dialectgezegden bevatten `slecht`

  1. 'n echte boerakkerbaal (=heel slecht aangegeven bal) (Westerkwartiers)
  2. 'n kolnacht had (=zeer slecht geslapen hebben) (Westfries)
  3. 'ne zwaken tispel (=slecht bouwwerk) (Weerts)
  4. 't geet mien dunne deur 'n darm (=het gaat slecht met mij) (Achterhoeks)
  5. 't is 'n hakk'nkruk (=hij is heel slecht ter been) (Westerkwartiers)
  6. 'T is boamers weer (=Het is echt slecht weer vandaag) (Oostmals)
  7. 't is gein slecht kîndj, det nao zien vaader aartj (=iemand van goede afkomst) (Weerts)
  8. 't is gien weer om de hond noar buut'n te joag'n (=buiten is het slecht weer) (Westerkwartiers)
  9. 't is ja gien weer geliek (=het is bijzonder slecht weer) (Westerkwartiers)
  10. 't is pesies 'n ellef uren lijk (=Hij ziet er slecht uit) (Bevers)
  11. 't is precies een elfurenlijk (=er slecht uitzien) (Vels)
  12. 't kos koajer (=niet slecht) (Geffes)
  13. 't Was novenant! (=Het één was al zo slecht als het ander!) (Dilbeeks)
  14. 't zaatuhguh slaacht op (=Het begon slecht) (Eekloos)
  15. 't zet aw slecht op (='t begin niet goed) (Kaprijks)
  16. 't zitj ier op zè gat (=de verkoop is slecht) (Meers)
  17. 't zoe 't er géen dêre van în (=Het zou niet slecht zijn) (Langemarks)
  18. ‘k wir daur ontvangen as nen ond in een kegelspel (=ik werd er slecht ontvangen) (Meers)
  19. ' t e nie woar hé! (=reactie van ongeloof op slecht nieuws) (Waregems)
  20. ' tzuur aun au zoetsjen ènne (=slecht gezind zijn) (Lokers)
  21. a es ni controeëren (=hij is niet slecht van hart) (Nieuwerkerks)
  22. Aa eit een moef (=Hij is slecht gezind) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  23. Aa oeëre sten oep aa gat zeiker (=Jij hoort slecht zeker) (Winksels)
  24. achteroet boer'n (=slecht management voeren) (Twents)
  25. ae kost / kon nie beet'ren mee staerven (=Hij zag er erg slecht uit) (Wichels)
  26. An de achterste päppe lègen (=slecht bedeeld worden) (Kampers)
  27. As 't brij reegent heb iederêên een lepel nôôdig (=Als ergens veel behoefte aan is, is het vaak slecht te krijgen) (Hoeksche Waards)
  28. As aoj scheure börre, esj slecht blusse (=Erg verliefd worden op zijn oude dag) (Weerts)
  29. augschèir: Eel aur es afgedaun mé en augschèir (=Ze is slecht gekapt) (Lebbeeks)
  30. beskéten kommissie (=slecht uitgevoerde opdracht) (Izegems)
  31. Beter ' n lielek sjtök dan ' n sjoen look (=Liever slecht gemaakt dan niet gerepareerd) (Amies)
  32. beter un kort en goei leven as un lang en slecht (=beter een kort en goed leven dan een lang en slecht) (Brabants)
  33. bij iemëd ènt zwat (wit) stoeën (=slecht (goed) aangeschreven staan bij iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. boekeg zaën (=slecht gezind zijn) (winksels)
  35. da blijfd an de rebm plakn (=dat komt binnen (vb slecht nieuws)) (Kaprijks)
  36. da gô furruit gelèk bone knoûpen (=dat schiet niet op; dat gaat slecht vooruit) (Sint-Niklaas)
  37. Da hemme ze hie nogal afgebiljaard (=Dat is slecht afgewerkt) (Nijlens)
  38. da's 'n jobstieding (=dat is een slecht bericht) (Westerkwartiers)
  39. Daddis van tzeeveste kneupsgat (=Dat is van slecht kwaliteit, dat trekt er niet op) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  40. dae haet króm zin (=hij is slecht gehumeurd) (Heitsers)
  41. dae hèt nogès ne sjietkroeëm (=hij heeft een slecht gebit) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. dae is de mismood draan (=depressief zijn; een slecht humeur hebben) (Heitsers)
  43. dae kaltj Frans mèt haor d’r op (=hij praat slecht Frans) (Heitsers)
  44. dae kiektj wie de doeëd van Iepere (=hij ziet er heel slecht uit (in Ieper zijn duizenden soldaten gestorven in de loopgraven tijdens WOI)) (Heitsers)
  45. dae zën klak steed wir sjeef op zëne kop (=hij is slecht gemutst) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. daor deugt gin aor of steert van (=dat is zeer slecht) (Oudenbosch)
  47. das e gedach waaj en aander (=dat is geen slecht idee!) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. Das mo hosklos zuelle (=slecht werk afgeleverd) (Herentals)
  49. das nog nie de kojste (=zij is zo slecht nog niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. dat speulde heur part' n (=dat kwam haar slecht uit) (Westerkwartiers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen