6 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `schuld`
- belofte maakt schuld (=als je iets beloofd hebt moet je dat ook nakomen)
- de vermoorde onschuld spelen (=net doen alsof je van niets weet)
- het antwoord schuldig blijven (=het antwoord niet kunnen geven)
- je handen in onschuld wassen (=doen alsof men geen schuld heeft)
- waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
- zo onschuldig als een pasgeboren kind (=zeer onschuldig)
52 betekenissen bevatten `schuld`
- in de schoenen schuiven (=(vaak onterecht) beschuldigen)
- bij iemand in het krijt staan (=aan iemand iets schuldig zijn)
- het gelag betalen (=alle kosten moeten betalen terwijl ook anderen er schuld aan hebben)
- zitten alsof men een luis in zijn oor heeft (=alsof hij door zijn geweten beschuldigd wordt)
- altijd de kwade pier zijn (=altijd als de schuldige aangewezen worden)
- waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
- met hangende pootjes thuiskomen (=bewust van schuld (thuis)komen / zeer tegen zijn zin)
- op de pianist schieten (=de onschuldige (de brenger van het nieuws) straffen)
- de mug uitzuigen en de kameel doorzwelgen (=de onschuldige straffen en zelf schaamteloos zondigen)
- de zwartepiet doorspelen (=de schuld doorschuiven)
- de zwartepiet krijgen (=de schuld krijgen)
- de wrijfpaal zijn (=de schuld krijgen (van alles))
- een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
- de kwaaie pier (=de schuldige)
- de dader ligt op het kerkhof (=de schuldige is niet te vinden)
- scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
- je handen in onschuld wassen (=doen alsof men geen schuld heeft)
- een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
- met gesloten beurs betalen (=door middel van een wederzijdse schuld het bedrag verrekenen)
- de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
- een wolf in de schaapskooi. (=een gevaarlijk iemand die zich als onschuldig voordoet)
- een wolf in schaapskleren (=een gevaarlijk iemand die zich als onschuldig voordoet)
- te boek staan. (=een schuld hebben.)
- er debet aan zijn (=er schuldig aan zijn)
- de zondebok zijn (=ergens de schuld van krijgen)
- het ene gat met het andere stoppen (=het slecht beheren van geld door met de ene schuld de andere af te lossen)
- ieder moet zijn eigen stoep schoonvegen (=ieder moet zijn eigen problemen oplossen - zich afvragen of hij zelf schuldig is)
- iemand iets in de schoenen schuiven (=iemand aanwijzen als de schuldige of als de verantwoordelijke voor een mislukking)
- iemand iets voor de voeten werpen (=iemand beschuldigen van iets)
- een schurftig paard vreest de roskam (=iemand die aan iets schuldig is, heeft liever niet dat datgeen onderzocht wordt)
- vurige kolen op iemands hoofd stapelen (=iemand een groot schuldgevoel geven door hem onverdiende lof of vriendelijkheid te geven.)
- iemand een smet aanwrijven (=iemand van iets beschuldigen)
- iemand voor het naadgaren zetten (=iemand voor de schulden laten opdraaien)
- het ligt aan de schaatsen en nooit aan de man. (=men geeft het gereedschap eerder de schuld dan zichzelf)
- de kat heeft het gedaan (=niemand is de schuldige)
- de kat van de bakker heeft het gedaan (=niemand is de schuldige)
- effen rekening maakt goede vrienden (=of anders: schulden maken vijanden)
- barbertje moet hangen (=ongeacht of iemand schuldig is moet die gestraft worden)
- op het zondaarsbankje zitten (=schuld bekennen)
- schoon schip maken (=schulden betalen, de boel opruimen, na ruzie/problemen samen er uit komen en het verleden laten rusten)
- een ridder van het lui paard zijn (=steeds smoesjes verzinnen en de schuld buiten jezelf leggen)
- de gebeten hond zijn (=ten onrechte worden beschuldigd)
- heel wat op zijn kerfstok hebben (=veel dingen misdaan hebben (afgeleid van het gebruik om schulden bij een café te registreren door kerfjes in een stok te snijden))
- krot en compagnie zijn (=veel schulden hebben)
- met alle zonden van Israël beladen worden (=voor alles de schuld krijgen)
- wie de naam heeft, krijgt de daad (=wie bekend staat als misdadiger, krijgt de schuld)
- wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen (=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
- wie de schoen past trekke hem aan (=wie schuldig is mag zich aangesproken voelen)
- wie in een glazen huis woont moet niet met stenen gooien (=wie schuldig is, moet zich niet laten opmerken)
- zo onschuldig als een pasgeboren kind (=zeer onschuldig)
50 dialectgezegden bevatten `schuld`
- 't bij 'n aaner ien 'e schoen'n schuuv'm (=iemand anders de schuld geven) (Westerkwartiers)
- 't es wel besteekt, ie eet z'n eign aanedoan, ie eet zelv' ezocht (=eigen schuld (dikke bult) ) (Waregems)
- 't es wel bestid / bestikt (=het is je eigen schuld / je hebt het verdiend) (Wichels)
- 't op en ander steekn (=iemand anders de schuld geven) (Veurns)
- 't op ze broere steekn (=zijn broer de schuld geven) (Veurns)
- ‘k stoa nog mee plak (=ik heb nog (financiële) schuld) (Kaprijks)
- ' em de bladere aan harreke (=iemand anders de schuld geven) (Westlands)
- Aage schuld, dikken bult (=Belofte maakt schuld) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- aarg'ns nog ien 't kriet stoan (=ergens nog in de schuld staan) (Westerkwartiers)
- Ai lui bint doa kun ie niks an doon, maar ai meu bint is't oe eig'n schuld (=Als je lui bent kun je niets aan doen, maar als je moe bent is het je eigen schuld) (Twents)
- belofte moakt schuld (=wat je belooft, moet je waarmaken) (Westerkwartiers)
- belofte mokt schuld en dië zeu ni vervult kraaigt neun bult (=belofte maakt schuld.) (Antwerps)
- das zjus tegoej (=eigen schuld) (Munsterbilzen - Minsters)
- de boter gefret hein (=de schuld krijgen voor iets) (Melseels)
- de buile vangn (=de schuld krijgen) (Oudenaards)
- de butter opeetn hen (=De schuld van iets zijn) (Veurns)
- De kó.nt vol schuld hèbbe (=Veel schulden hebben) (Genneps)
- de moesset nau wir nie op nen aandre gon staeke (=zoek de schuld niet op een ander te steken) (Bilzers)
- de mossët wol op iemëd staeke (=je moet wel iemand de schuld geven) (Munsterbilzen - Minsters)
- de schuld bij 'n aaner ien 'e schoen'n schuuv'm (=iemand anders de schuld geven) (Westerkwartiers)
- doar is stront on de knikker, dor schuld iet (=daar is iets mis (daar scheelt iets) ) (Sint-Niklaas)
- eege sjuld, dikke bult (=belofte maakt schuld) (Bilzers)
- Einen baer beej emus hebbe staon (=Bij iemand in de schuld staan) (Venloos)
- èjst ou schuld dat reen't? (=begroeting bij regen) (Brakels)
- eûffe staën (=geen schuld meer) (Merchtems)
- hei ee de bauter gefret (=hij krijgt de schuld) (Hals)
- hij is 't zwaarde schoap (=hij krijgt de schuld) (Westerkwartiers)
- hij is altied 't zwaarde schoap (=hem geven ze altijd van alles de schuld) (Westerkwartiers)
- Ich zen 't altaed gewiest, ooch as e kat gejónkt hit (=Ik krijg van alles de schuld) (Stals)
- ie zoe sintnikloas schuldgevoelens doen kriggn (=het is nooit zijn schuld) (Kortrijks)
- Iemand iets op z'n mouw smere. (=Iemand de schuld geven.) (zaans)
- Krék goe (=Eigen schuld / net goed) (Deurns)
- krêk goed! (=eigen schuld) (Munsterbilzen - Minsters)
- mè je gat vul schuld zitn: veel schulden hebben (=met je gat vol schuld zitten) (Klemskerks)
- me' ze gat vul schuld zitn: veel schulden hebben (=met zijn gat vol schuld zitten) (Klemskerks)
- nou mottut nie oppun aander wulle steke (=nu moet je niet iemand anders de schuld geven) (Oudenbosch)
- Op de latte staon,inzet kriet staon (=schuld hebben) (Giethoorns)
- schuld is 'n kwoad dier, die gieneen hemm'm wil (=niemand wil de schuldige zijn) (Westerkwartiers)
- t op nen aandre wille staeke (=iemand anders de schuld geven) (Munsterbilzen - Minsters)
- t zeen dien eige vluue die dich biete (=dat is je eigen schuld) (Heitsers)
- Tè nen Illegen (=het is nooit zijn schuld) (kortrijks)
- tkomt ol up zyne kop terechte (=hij krijgt voor alles de schuld) (Kortemarks)
- viël beloëve eb weineg gaeve, deed de gekke èn vriëgde laeve (=belofte maakt schuld) (Munsterbilzen - Minsters)
- wa moenik aa (=wat is mijn schuld) (Giesbaargs)
- wel besteekt! (=het is je eigen schuld) (lovendegems)
- wel bestetj (=het is je eigen schuld) (Meers)
- wew besteekt (=eigen schuld) (Kaprijks)
- wie z n gat verbraant mot op de blaore zitte (=eigen schuld dikke bult) (Oudenbosch)
- zij is de zundebok (=zij krijgt altijd de schuld) (Westerkwartiers)
- zij krigt 't op heur dak (=zij krijgt de schuld) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen