Spreekwoorden met `rak`

Zoek

31 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rak`

  1. aan de bedelstaf raken (=in een situatie terechtkomen waarin je geen geld of bezittingen meer hebt)
  2. aan lager wal geraken (=fortuin verliezen; arm en berooid worden)
  3. een gevoelige snaar raken (=iets ligt erg gevoelig bij iemand, belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp en iemand die dan aandacht heeft ervoor)
  4. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  5. een krakende wagen (=een onzekere zaak - iemand met een zwakke gezondheid)
  6. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  7. een rak in de wind (=met veel werk langzaam vooruit komen (een lang recht stuk tegenwind zeilen))
  8. ergens verzeild raken (=ergens onbedoeld terechtkomen)
  9. harde noten kraken (=moeilijke tijden moeten doormaken)
  10. het grootste mirakel duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  11. ik zal je krakepitten (=ik zal je krijgen!)
  12. in goede dorpen zijn/geraken (=genoeg verdiend hebben om niet meer te hoeven werken)
  13. in het achterschip geraken (=in zaken achteruit gaan)
  14. in zwang komen / raken (=iets wordt een modeverschijnsel)
  15. je gal spuwen/uitbraken (=iets afkeuren en dat duidelijk laten merken)
  16. kant noch wal raken (=totale onzin zijn)
  17. krakende wagens lopen/rijden het langst (=nieuw hoeft niet altijd beter te zijn / mensen die vaak ziek zijn worden vaak toch heel oud)
  18. niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
  19. onder de voet geraken (=uitgeput raken, ziek worden)
  20. onder de voet raken (=vallen)
  21. overstag raken (=de wind van voren krijgen)
  22. steeds verder van huis raken (=verder van je doel afraken)
  23. strak houden (=streng opvolgen - weinig toelaten)
  24. tussen de wal en het schip geraken (=in de knel komen, iets raakt per ongeluk verloren of zoek)
  25. tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
  26. van de sokken gaan/raken/vallen (=bewusteloos vallen)
  27. van de wal in de sloot raken (=van de ene slechte situatie in een andere terechtkomen.)
  28. van streek raken (=erg in de war door iets geraken)
  29. van zijn stuk raken (=onzeker worden en niet meer weten wat te zeggen)
  30. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  31. wie voor het oortje geboren is, zal tot de stuiver niet geraken (=wie in een lage sociale klasse geboren is, zal niet in een hogere sociale klasse terechtkomen)

51 betekenissen bevatten `rak`

  1. aan beurt komen (=aan werk geraken)
  2. je hebben en houwen verliezen (=alles wat iemand bezit kwijtraken)
  3. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  4. wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
  5. iemand in het zeer tasten (=bij iemand de gevoelige plek raken)
  6. op je zenuwen leven (=bijna overspannen geraken)
  7. uit je dak gaan (=buiten zinnen raken)
  8. tussen die twee was er geen chemie (=die twee mensen hadden te veel karakterverschillen om goed te kunnen samenwerken)
  9. het hart op de goede plaats hebben (=een oprecht en menslievend karakter hebben)
  10. iets te berde brengen (=een voorstel doen; iets ter sprake brengen)
  11. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
  12. je in allerlei bochten wringen (=er op alle mogelijke wijzen proberen onderuit te geraken)
  13. van streek raken (=erg in de war door iets geraken)
  14. aan iets blijven hangen (=ergens verstrikt in raken, ermee bezig blijven)
  15. aan mijn nooit niet (=geen sprake van)
  16. de wolf/vos ruilt wel van baard maar niet van aard (=het karakter van de mensen verandert nooit)
  17. de aard van het beestje (=het karakter van iemand)
  18. een aardje naar zijn vaartje (=het karakter van zijn vader hebben)
  19. een zoon van zijn vader zijn (=het karakter van zijn vader hebben)
  20. schipbreuk lijden (=het niet tot zijn doel geraken / mislukken)
  21. een vogel kent men aan zijn veren (=het uitwendige zegt ook iets over de aard, het karakter)
  22. dat is makkelijker gezegd dan gedaan (=het valt in de praktijk nog niet mee)
  23. het muist al wat van katten komt (=ieder volgt zijn karakter)
  24. in iemands zwak tasten (=iemand op een gevoelige plek raken)
  25. bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen (=iemands ware karakter blijkt pas als het erop aankomt)
  26. de ogen zijn de spiegels der ziel (=in de ogen van een persoon herkent men het karakter)
  27. geen schoner gewaad als een zedig gelaat. (=je kan aan iemands` gezicht zien of hij een goed karakter heeft)
  28. het gelaat is de spiegel der ziel. (=je kan aan iemands` gezicht zien of hij een goed karakter heeft)
  29. het is beter de bakkers te paard, als de dokters. (=je kunt beter voldoende en gezond eten, dan straks naar de dokter te moeten)
  30. blijf aan jouw kantje (=je mag hem niet aanraken, hij is niet aanspreekbaar)
  31. een goed hart is goud waard (=je treft niet snel meer mensen met een goed karakter)
  32. de natuur gaat boven de leer (=men volgt eerder zijn karakter dan hetgeen men leert)
  33. de handen thuis houden (=niet aanraken)
  34. over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
  35. tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
  36. over het paard getild zijn (=te veel eigendunk hebben of een naar karakter hebben, doordat je zoveel geprezen of verwend bent)
  37. het niet meer hebben (=totaal in verwarring geraken - van de kook zijn)
  38. man met de hamer tegenkomen (=totaal uitgeput geraken)
  39. onder de voet geraken (=uitgeput raken, ziek worden)
  40. uit het goede hout gesneden zijn (=van goede afkomst zijn / een goed karakter hebben)
  41. van zijn veren laten (=van zijn eer kwijtraken)
  42. gevleugelde woorden (=veel gebruikte en breed gedragen uitspraken)
  43. veel geblaat/geschreeuw maar weinig wol (=veel woorden hebben maar in de praktijk komt daar weinig van terecht)
  44. steeds verder van huis raken (=verder van je doel afraken)
  45. een open boek zijn (=wanneer je karakter eenvoudig te doorzien is)
  46. zo gewonnen, zo geronnen (=wat je makkelijk hebt gewonnen, kun je ook makkelijk weer kwijt raken)
  47. we zullen ze eens een poepie laten ruiken (=we zullen iets doen dat hen zal verbluffen (vooral toegepast in situaties waar sprake is van competitie))
  48. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
  49. zwaar op de hand zijn (=zeer ernstig/zwaarmoedig van karakter zijn)
  50. er onderdoor gaan (=ziek worden, bankroet gaan, oververmoeid raken)

Eén dialectgezegde bevat `rak`

  1. op rak gaon (=aan de rol gaan, op stap gaan) (Tilburgs)

Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen