5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `luie`
- de kap/sluier/habijt aannemen (=in een klooster gaan)
- een hardloper van luie Kees (=een treuzelaar)
- een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
- van luie Kees (=bijzonder traag)
- zo komt het luie zweet eruit (=gezegd van iemand die hard werkt)
2 betekenissen bevatten `luie`
- de lijn trekken (=luieren, niet voort werken)
- om vliegen te vangen (=om te luieren (niets te doen))
28 dialectgezegden bevatten `luie`
- 'n vrouw di-j völ in de deur stieët, zuuët neet wi-j 't binnen gieët (=een luie vrouw) (Weerts)
- as dengeltjes luie motte nie in de prosessie gaon (=waar het goed is moet je blijven) (Oudenbosch)
- bekiek nau de lengte en brètte (=breedte) van ne luie mins (=hier staat een heel lui persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt dikke knoebële onder hër êrm (=dat is een luie trien) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae stink noë luie zweet (=die zweet van niets te doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de hëbs luksëpiëd en werkpiëd (=luie zweet is gauw gereed) (Munsterbilzen - Minsters)
- De luie bóks aanhebbe (=Lui zijn) (Venloos)
- dich zits op zen lui petatte en ich zit haaj mèr te vrietele (=jij zit op je luie K terwijl ik me dood werk) (Munsterbilzen - Minsters)
- die het luie evert op 'e rug (=die heeft een hekel aan werken) (Westerkwartiers)
- e katievig wuuf (=luie en vuile vrouw) (Veurns)
- een loj praai (=een luie vrouw) (Turnhouts)
- flats (=luie vrouw) (Vlijtingens)
- Hij/zij/ze heb/bbu de Dom hore luie maar weyut niet woar of de klepel hank . (=De klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt.) (Utrechts)
- je zit dao met eentwodde upgeschutteld (=hij is gehuwd met een luie vrouw) (Kortemarks)
- klokke luie (=klokken luiden) (Wiekevorsts)
- ledegheid is des duvels oorkuzz'n (=luie mensen vreten kattekwaad uit) (Westerkwartiers)
- leeë zak (=luie kerel) (Munsterbilzen - Minsters)
- liever laaj dan mieg (=luie zweet is gauw gereed) (Munsterbilzen - Minsters)
- loje zjo (=luie vrouw) (Sint-Katelijne-Waver)
- Lûie spier ê (=Lui zijn) (Volendams)
- op je luie flikker liggen, zitten etc. (=op je lijf, lichaam, body, corpus slaan / liggen / zitten etc) (Utrechts)
- op zëne luie strank ligge (=niets doen -op zijn luie rug liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
- wae get wilt doen vènt altijd get, wae niks wilt doen hèt altijd autvlèchte (=luie zweet is gauw gereed) (Munsterbilzen - Minsters)
- z'n broek verslijte (=op zijn luie gat zitten) (Bilzers)
- ze het luie evert op 'e rug (=zij heeft een hekel aan werken) (Westerkwartiers)
- ze rapt gièèn strooj van deîrde, ze zit up eur luie fiege (=ze doet niets) (Kortemarks)
- ze zit up eur luie fiegge (=ze doet helemaal niets) (Lichtervelds)
- ziet mér daste strak nie te mieg bès (=luie zweet is gauw gereed) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen