Spreekwoorden met `liggen`

Zoek

23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `liggen`

  1. aan iemands voeten liggen (=iemand vereren, een absolute fan van iemand zijn)
  2. als je alles van tevoren weet, ga je liggen voor je valt (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  3. er dik bovenop liggen (=overduidelijk zijn)
  4. er gezoden en gebraden liggen. (=ergens heel vaak zijn)
  5. erbij liggen als een blei (=niet meer bewegen)
  6. iemand links laten liggen (=doen alsof iemand er niet is, niet bemoeien met iemand)
  7. iets links laten liggen (=ergens geen aandacht aan geven)
  8. iets na aan het hart hebben liggen (=er erg mee begaan zijn)
  9. in een deuk liggen (=onbedaarlijk lachen)
  10. in hetzelfde gasthuis ziek liggen (=aan dezelfde kwaal lijden)
  11. liggen de handen dan liggen de tanden (=wie niet werkt verdient niet genoeg om te eten)
  12. liggende maan, staande matrozen. (=als de maan op zijn kant staat komt er storm op zee)
  13. niet op mijn weg liggen (=ergens niets mee te maken hebben of niet mee willen bemoeien)
  14. onder de groene zoden liggen (=begraven zijn)
  15. op apegapen liggen (=bijna dood of erg benauwd zijn)
  16. op de tong liggen (=zeggensklaar zijn)
  17. op het gijpen liggen (=stervend of totaal buiten adem zijn)
  18. op stootgaren liggen (=klaarliggen om in actie te schieten)
  19. overhoop liggen (=ruzie met elkaar hebben)
  20. samen onder een deken liggen (=een gezamenlijk standpunt innemen)
  21. voor Pampus liggen (=dronken of bewusteloos zijn)
  22. waar de boom gevallen is, blijft hij liggen (=gedane zaken nemen geen keer)
  23. zwaar op de maag liggen (=iets een moeilijk probleem vinden)

7 betekenissen bevatten `liggen`

  1. dat is een bal voor open doel (=dat is een opmerking waar een zeer voor de hand liggend weerwoord op gegeven kan worden)
  2. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  3. je uit de markt prijzen (=door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen)
  4. je een ongeluk lachen (=hetzelfde als `In een deuk liggen`, niet meer bijkomen van het lachen)
  5. op stootgaren liggen (=klaarliggen om in actie te schieten)
  6. kijken hoe de hazen lopen (=voorzichtig te werk gaan, eerst afwachten hoe de verhoudingen blijken te liggen)
  7. zo ziek als een hond zijn (=zeer ziek zijn, doodziek op bed liggen)

50 dialectgezegden bevatten `liggen`

  1. 't Vet in andermans skottel niet kunnen zien liggen (=Jaloersheid) (Giethoorns)
  2. ' t nös onder ' n boom hebb' n liggen (=Gescheiden) (Achterhoeks)
  3. à hèèd in mààn roèpe gescheite (=Hij heeft mij goed liggen gehad) (Bierbeeks)
  4. aahee oak van dee boter gefret (=ze hebben hem ook liggen) (Antwerps)
  5. achter de buuke heg liggen (=begraven zijn) (Waalwijks)
  6. as ich den heilen daog gëmékkër wil heire dan koop ich mich wol een geet èn plak van ën vroo (=soms liggen de oplossingen er al voordat er een probleem zich voordoet) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. Bacht'n Vandommeles liggen (=op het kerkhof liggen) (Izegems)
  8. baeter e naachske triëver sloeëpe vür daste zen plannen uitvoers, dan ternoë wakker te liggen asset te laot ès (=gedane zaken nemen geen keer) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. Bie Scherre goan liggen (=op Iepers kerkhof begraven worden) (Iepers)
  10. blekng lik Klemskerke teegn 't oengewirte: liggen te blinken, te schitteren in de zon. De uitdrukking stamt van de West-Vlaamse vissers, die van verre de nog door de zon beschenen kerktoren van Klemskerke blinkend zagen afsteken tegen donkere onweerswolken (=Blikken gelijk Klemskerke tegen 't ongeweerte) (Klemskerks)
  11. da ligt dor weer te raun (=slordig in de weg laten liggen) (Meers)
  12. da plocht in de stal te motte liggen (=dat zou in de stal moeten liggen) (Zunderts)
  13. daaj ès nog te lee vër zich daol te lèggë (=ze is nog te lui om te gaan liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dae snei waach nog op aandre (=de sneeuw blijft nog wat liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. dan lupter op kepot (=dan zie je het voor je liggen / staan) (Geldrops)
  16. dao ligke wie eine prins in 'n aerpelskoel (=lekker liggen te luieren) (Steins)
  17. Daor liggen de muzen dood veur de kaaste (=Geen kruimel brood in huis hebben) (Giethoorns)
  18. Daor liggen de muzen dood veur de kaaste (=Geen kruimel brood meer in huis) (Giethoorns)
  19. Dar bin ze zo aarm, daor liggen de muzen dood veur de kaaste (=geen kruimel brood meer in huis) (Giethoorns)
  20. dat hemm'n ze legg'n loat'n (=liggen - dat hebben ze laten liggen) (Westerkwartiers)
  21. dattët lik tottët sjit (=dat het verrekt, ik laat (het vuil) liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de breudses liggen veur 't veinster (=een welgevormde boezem) (Gents)
  23. de hübstich wir get lotte opdauwe (=ze hebben je weer liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. de muize liggen dôôd vor de kast (=dit persoon is arm) (Bredaas)
  25. de muize liggen duud in eu ijskasse, der es nie veele te fritte (=de muizen liggen dood in uw ijskast (er ligt niet veel eetwaar in uw ijskast) ) (Gents)
  26. de muzen liggen dod voor de kast (=alles is op, ik heb niks meer) (Zeeuws)
  27. de nach is veur ut ongedierte (='s nachts hoor je op bed te liggen) (Epers)
  28. die lig daltit te krawietelen in 't bedden (=die kan niet stil liggen in bed) (Sint-Niklaas)
  29. dur groeit gras op zunne buik (=op het kerkhof begraven liggen) (Oudenbosch)
  30. ei éént ô zè zeel (=hij heeft het zitten, ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
  31. ei eent ô zenne schreper (=ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
  32. em een vore rêen (=iemand liggen hebben) (Zeels)
  33. en asver daud zin, groeiter graoës op ooze bauk (=op herkhof onder de zoden liggen) (Bilzers)
  34. ge et da hier weer louten rein (=je hebt iets laten liggen) (Hams)
  35. Ge kunt' r Burleijn in zien leggu (=Je kunt er Berlijn in zien liggen) (Brakels (gld))
  36. Goed geboerd liggen (=De zaakjes voor elkaar hebben) (Zeeuws)
  37. Hà hèèd in maan roèpe gescheite. (=Hij heeft mij liggen) (Bierbeeks)
  38. hee ze legge (=liggen de kinderen al op bed) (Lopiks)
  39. hij leg op z'n nest. (=op bed liggen) (Westlands)
  40. hij lig tege 't mies aon (=hij blijft ziek op bed liggen) (Prinsenbeeks)
  41. ich hübmech toch wir get lette opsolfere (=ze hebben me weer liggen gehad) (Bilzers)
  42. ich lot mich mene keis nie pakke (=ze gaan me niet liggen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. iemand ne poater schilderen (=iemand liggen hebben) (Sint-Niklaas)
  44. iemëd bezeeke (=iemand liggen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. iemed liggen hübbe (=iemand de baard afdoen) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. iemëd ne kloet aofdraeë (=iemand liggen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. iemed ne kloet aoftrèkke (=iemand goed liggen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. iemëd ne kloet aoftrèkkë (=iemand liggen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. iemed snoere (=iemand pakken of hebben liggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. iemed te graoze pakke (=iemand liggen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen