Spreekwoorden met `leggen`

Zoek


55 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `leggen`

  1. aan alle kapelletjes aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  2. aan banden leggen (=de vrijheid beperken)
  3. aan de dag leggen (=vertonen)
  4. ad acta leggen (=als afgedaan beschouwen) (Latijn)
  5. bij elk heilig huisje aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  6. botje bij botje leggen (=samen geld bijeen leggen om te betalen)
  7. de bijl aan de wortel leggen (=het kwaad in de oorsprong trachten uit te roeien)
  8. de hand op iets leggen (=ergens aan kunnen komen)
  9. de kaart leggen (=de toekomst voorspellen)
  10. de laatste hand aan iets leggen (=iets afmaken/voltooien)
  11. de lat hoog leggen (=moeilijk haalbare doelen stellen)
  12. de oude Adam afleggen. (=slechte gewoonten of gedrag achterlaten om positieve veranderingen aan te brengen.)
  13. de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
  14. de sleutel op de doodskist leggen (=een erfenis weigeren)
  15. de vinger op de wond leggen (=precies aangeven waar het probleem zit)
  16. de zweep erop leggen (=afdrijven, opjagen)
  17. een bodem in de markt leggen (=een minimumprijs vastleggen)
  18. een goede dam leggen. (=goed eten (voor het drinken van alcohol))
  19. een kale kip kan nog leggen (=iemand die niets heeft, kan nog voor je werken)
  20. een knoop in zijn zakdoek leggen (=iets doen om ergens zeker aan herinnerd te worden)
  21. een pleister op de wonde leggen (=iets troostends aanbieden)
  22. een stok in de lenden leggen (=slaan)
  23. er een loodje op leggen (=er iets aan toevoegen)
  24. er een vouwtje bij leggen (=niet meer over spreken)
  25. geen strobreed in de weg leggen (=in geen enkel opzicht hinderen)
  26. gewicht in de schaal leggen (=een wezenlijk deel bijdragen)
  27. het bijltje erbij neerleggen (=ermee stoppen)
  28. het hoofd in de schoot leggen (=opgeven en er in berusten)
  29. het is moeilijk de oude mens af te leggen. (=gewoonten zijn moeilijk af te leren)
  30. het loodje (erbij neer)leggen (=overlijden)
  31. het masker afdoen/afleggen/afnemen (=zijn ware gezicht tonen)
  32. hutje bij mutje leggen (=ieder draagt bij voor het deel dat die kan)
  33. iemand de ijzers aanleggen (=iemand boeien of onder grote druk zetten)
  34. iemand geen haarbreed in de weg leggen (=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
  35. iemand geen strobreed in de weg leggen (=niets doen om iemand tegen te houden of te belemmeren)
  36. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  37. iemand het vuur na aan de schenen leggen (=iemand onder druk zetten)
  38. iemand het zwijgen opleggen (=er met niemand over mogen praten en niemand iets mogen vertellen)
  39. iemand in de luren leggen (=iemand bedriegen of misbruiken)
  40. iemand op de pijnbank leggen (=iemand het moeilijk maken en daarmee dwingen iets te doen)
  41. iets aan banden leggen (=ervoor zorgen dat iets zich niet verder kan uitbreiden)
  42. iets op een procrustesbed leggen (=een regeling zo toepassen dat hij er voordeel van heeft)
  43. in de as leggen (=(doen) afbranden)
  44. in de luren leggen (=beetnemen)
  45. in de watten leggen (=uitzonderlijk goed verzorgen)
  46. in mei leggen alle vogels een ei (=weerspreuk: aanduiding dat in mei het broedseizoen begint)
  47. je boontjes op iets te week leggen (=stellig op iets rekenen)
  48. je hoofd in de schoot leggen (=het opgeven)
  49. je kaarten op tafel leggen (=laten weten over welke middelen je beschikt om iets gedaan te krijgen)
  50. je met de borst op iets toeleggen (=iets erg vlijtig beoefenen)

15 betekenissen bevatten `leggen`

  1. in het vat gieten (=aanleggen)
  2. paal en perk stellen (=de grens leggen / een einde stellen aan)
  3. de plooien glad strijken (=de ruzie bijleggen)
  4. een beerput opentrekken (=een geheim onthullen of schandalen blootleggen.)
  5. een bodem in de markt leggen (=een minimumprijs vastleggen)
  6. ruggespraak houden (=eerst ergens over moeten overleggen)
  7. een gladde tong hebben (=goed kunnen praten, het goed kunnen uitleggen)
  8. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  9. iets uit de doeken doen (=iets uitleggen)
  10. de koppen bij elkaar steken (=overleggen)
  11. botje bij botje leggen (=samen geld bijeen leggen om te betalen)
  12. een ridder van het lui paard zijn (=steeds smoesjes verzinnen en de schuld buiten jezelf leggen)
  13. tekst en uitleg geven (=verantwoording afleggen)
  14. de wet stellen (=zijn wil opleggen)
  15. in der minne schikken (=zonder verder geruzie bijleggen)

50 dialectgezegden bevatten `leggen`

  1. 't bedde verschonen (=nieuwe lakens op het bed leggen) (Sint-Niklaas)
  2. 't geldj op de struik leggen (=iets niet betalen) (Meers)
  3. ' k zou d' r m' n bôôntjes niet op te weke leggen (=ik zou er niet al te zeker van zijn) (Zeeuws)
  4. ' n p' rtietje koart' n (=een kaartje leggen (kaartspel) ) (Waregems)
  5. Alles op z'n effen leigen (=Alles op orde leggen) (Bevers)
  6. an d' achterste tette leggen (=Minder goed bedeeld zijn) (Veurns)
  7. As de fles leeg is, zöt men de ziel. (=Dronken mensen leggen hun ziel bloot) (Drents)
  8. boint' ns: Zijn boint'ns tewiëk leggen op iet (=Zijn zinnen op iets zetten) (Lebbeeks)
  9. Dao zouw ich waal 'ns muuske wille speele (=Daar zou ik graag mijn oren te luister leggen) (Steins)
  10. de mau steken (=de mei steken wanneer een huis klaar is om het dak te leggen wordt een takkenbos of ruiker gestoken en de arbeiders worden getrakteerd) (Meers)
  11. Die krokusse lawe legge hoeffie niks an te doen. (=Die krokussen laten we leggen hoeft hij niks aan te doen.) (Bollenstreeks)
  12. e mei steken (=de mei steken wanneer een huis klaar is om het dak te leggen wordt een takkenbos of ruiker gestoken en de arbeiders worden getrakteerd) (Meers)
  13. een kosch leggen (=veel eten) (Erps)
  14. één op hand' n droag' n (=iemand in de watten leggen) (Westerkwartiers)
  15. èn dikskes doên (=in de luren leggen) (Bilzers)
  16. er veul aare onder leië (=in de watten leggen) (Winksels)
  17. gaan leggen vallen (=vallen) (Nieuw lekkerlands)
  18. ge moet a bonen niet te week leggen (=je moet niet hopen) (Waaslands)
  19. graute ooge hëbbe, mér ne klene maog (=méér eten op zijn teloor leggen dan men op krijgt) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. haar op nummer leggen (=haren kammen op kalend hoofd) (Drents)
  21. hij is't aan zijn flasche (=het loodje leggen) (Eekloos)
  22. Ich goan mich e wa doâl kappe (=Ik ga mij een beetje leggen) (Walshoutems)
  23. ieëne kistn (=iemand in de doodskist leggen) (Meers)
  24. iemëd én zen botte pisse (en vroëge offet werm ès) (=iemand in de luren leggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. iemëd èn zene poër zeeke (=iemand iets in de weg leggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. iemes betuttelle (=iemand in de watten leggen) (Mestreechs)
  27. iets uitmekaar leggen (=iets uitleggen) (Utrechts)
  28. ik loat me gien oor'n aannaai'n (=ik laat me niet in de luren leggen) (Westerkwartiers)
  29. In de ruuten leggen (=Met eens niet eens zijn, er tegen in gaan) (Giethoorns)
  30. In de ruutn leggen (=Er niet mee eens zijn en opspelen) (Giethoorns)
  31. inge de vot noadrage (=iemand in de watten leggen) (Eys)
  32. je kunen Kaampen zien leggen (=Bij iemand onder de rok kijken) (Urkers)
  33. Juun op een jootje laagen (=Uien op een rijtje leggen) (Flakkees)
  34. kaokeln is gien kuunst, maor eierleggen wal (=kakelen is geen kunst, maar eieren leggen wel -> makkelijker gezegd dan gadaan) (Drents)
  35. kisten (=het lichaam in de doodskist leggen en ze sluiten) (Sint-Niklaas)
  36. Kokedi (zeer oud Gents) 'k Goa mijne kokedi in euwe nekke leggen (=Ik ga U slaan met mijn paraplu.) (Gents)
  37. kokkedein (=geluid dat hennen maken als ze een ei leggen) (Sint-Niklaas)
  38. kzoen ze gern ne ke up eurn rik willn leggen (=een vrouw zeer aantrekkelijk vinden) (Roeselaars)
  39. moplag lègge, niemed zègge, koekle koekle hand èn hand, ich hüb mèr ée paor....enz (=zakdoek leggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. N de ruut'n leggen (=Het niet eens zijn en er over gaan opspelen) (Giethoorns)
  41. ne mutten leggen (=overgeven) (Kalkens)
  42. oëger of mijn bijlke of ' k kappe in oi gat! (=hoger leggen (in kaartspel) ) (Waregems)
  43. op je nest blijven leggen (=lui zijn) (Westlands)
  44. riekdom en 'n dubbeltje kenn'n mekoar (=regelmatig een klein beetje opzij leggen loont) (Westerkwartiers)
  45. scheufke dees zeun (=het loodje leggen) (Maldegems)
  46. stert um stert reule (=ruilen zonder bij te leggen) (Weerts)
  47. streutjes leggen (=toenadering zoeken) (Lovendegems)
  48. t'ès ne fijn' (=kan het goed aan boord leggen) (Brakels)
  49. tis ol gin oar snien, tzin die bekkn leggen (=zo simpel is het niet) (Iepers)
  50. voor munt leggen (=op straat liggen) (Amsterdams)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen