Spreekwoorden met `kin`

Zoek

41 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kin`

  1. als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
  2. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  3. de dood kent geen lieve kinderen (=ieder moet sterven)
  4. een bokking krijgen (=een standje krijgen)
  5. een dood kind met een lam handje (=iets dat totaal waardeloos is)
  6. een doodgeboren kindje (=waardeloos, zonder toekomst)
  7. een kind kan de was doen (=het gaat heel makkelijk)
  8. een kind om een boodschap sturen. (=niet de juiste persoon iets op laten lossen)
  9. een kind van Laban (=iemand met een blanke huid)
  10. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  11. een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
  12. een kink in de kabel komen (=iets tussen komen)
  13. een ondergeschoven kindje zijn (=iets of iemand is miskend. Zie bedstede voor de letterlijke betekenis)
  14. een zondagskind (=iemand die steeds geluk heeft)
  15. eerst oompje en dan oompjes kinderen (=eerst ik, daarna de anderen)
  16. er geen kind aan hebben (=er geen last mee hebben)
  17. ergens als kind in huis zijn (=ergens bekend of goed behandeld worden)
  18. ergens kind aan huis zijn (=ergens graag en vaak gezien zijn)
  19. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  20. het kind bij de naam noemen (=eerlijk voor de mening uitkomen)
  21. het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen)
  22. het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
  23. het kind van de rekening (=degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben)
  24. het zal je kind maar wezen (=je zal er maar voor op moeten draaien)
  25. iemand een bokking geven (=iemand een standje geven)
  26. iemand onder de kin strijken (=vriendelijke of vleiende dingen tegen iemand zeggen)
  27. je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)
  28. kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
  29. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  30. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  31. kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
  32. mal moertje mal kindje (=als de moeder te veel toegeeft zal het kind niet deugen)
  33. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  34. moeten is dwang en huilen is kindergezang (=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
  35. paard in de wieg, kind in de wei (=uitdrukking van ongeloof gebruikt als iemand erg overdrijft. )
  36. schenking met de warme hand (=schenken terwijl men nog leeft (erfenissen))
  37. tegen de verdrukking in groeien (=ondanks zware omstandigheden toch vooruit komen)
  38. uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
  39. van kindsbeen af (=van jongsaf aan)
  40. vrij buurmans` kind, dan weet je wat je vindt. (=het is verstandig om vast te houden aan wat bekend en vertrouwd is)
  41. zo onschuldig als een pasgeboren kind (=zeer onschuldig)

65 betekenissen bevatten `kin`

  1. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  2. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  3. de kruik gaat zolang te water tot zij barst (=alles heeft zijn beperkingen)
  4. mal moertje mal kindje (=als de moeder te veel toegeeft zal het kind niet deugen)
  5. als het hek van de dam is lopen de varkens in het koren (=als er geen toezicht is springen kinderen of ondergeschikten uit de band)
  6. als honden konden bidden zou het kluiven regenen (=als is een niet ter zake doende opmerking)
  7. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  8. captie maken (=bezwaren/aanmerkingen maken)
  9. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  10. dat is een bal voor open doel (=dat is een opmerking waar een zeer voor de hand liggend weerwoord op gegeven kan worden)
  11. de aanval bloedt dood (=de aanval komt geleidelijk uit op een mislukking)
  12. de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
  13. de vrucht der ervaring rijpt niet aan jonge takken (=de verstandigste opmerkingen komen van oudere mensen)
  14. het klopt als een bus (=deze uitdrukking is een contaminatie van het sluit als een bus met: het klopt als een zwerende vinger)
  15. de wal keert het schip (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
  16. met vallen en opstaan (leren) (=door mislukkingen leren)
  17. een verborgen agenda hebben (=een doel hebben dat voor de anderen verborgen gehouden wordt, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband)
  18. een goed begin is het halve werk (=een goed begin vergroot de kans op een goede afwerking)
  19. het ene woord brengt het andere voort. (=een negatieve opmerking kan leiden tot negatieve woorden over en weer)
  20. tegen het zere been schoppen (=een pijnlijke opmerking maken over iets wat gevoelig ligt)
  21. donkere morgens mooie dagen. (=een slecht begin hoeft geen mislukking te zijn)
  22. het ei met de kip krijgen (=een vrouw getrouwd met een kind trouwen)
  23. in de termen vallen (=ergens in aanmerking voor komen)
  24. te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
  25. uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
  26. geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt (=gelukkig leven met de gegeven mogelijkheden/beperkingen)
  27. een Homerisch gelach (=harde en gemene lach om het ongeluk, de mislukking of de handicap van tegenstrevers.)
  28. zijn eigen luizen bijten hem (=hij wordt gekweld door zijn eigen kinderen)
  29. het dunkt elke uil dat zijn jong een valke is. (=iedereen is trots op zijn kinderen)
  30. iemand iets in de schoenen schuiven (=iemand aanwijzen als de schuldige of als de verantwoordelijke voor een mislukking)
  31. iemands oogappel/ooilam zijn (=iemands lieveling zijn (vaak kind))
  32. goedkoop is duurkoop (=iets goedkoops kan later kosten veroorzaken, bijvoorbeeld door slechte werking, reparaties of onderhoud)
  33. er de boot mee ingaan (=iets hebben ondernomen, dat tot een totale mislukking heeft geleid)
  34. iets achter de hand hebben (=iets ter beschikking hebben voor wanneer het nodig mocht zijn (bv nood))
  35. iets met de paplepel ingegoten krijgen (=iets van kinds af aan leren.)
  36. een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw (=in de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind)
  37. in het niet zinken (=in vergelijking met iets anders nog weinig waarde hebben)
  38. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  39. kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
  40. Jantje lacht en Jantje huilt (=kind dat vaak huilt maar direct ook weer lacht)
  41. een speld heeft ook een kop. (=kinderen doen het liefst wat ze zelf willen)
  42. zo vader, zo zoon (of: Zo moeder, zo dochter) (=kinderen erven de eigenschappen van hun ouders)
  43. jong bier moet gisten (=kinderen hebben recht op plezier)
  44. de appel smaakt bomig. (=kinderen lijken op hun ouders.)
  45. de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)
  46. aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
  47. het ei wil wijzer zijn dan de kip (=kinderen willen wijzer zijn dan de ouders)
  48. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
  49. met horten en stoten (=langzaamaan, met veel onderbrekingen)
  50. ieder meent dat zijn eigen pak het zwaarst is. (=mensen overdrijven hun eigen moeilijkheden in vergelijking met die van anderen)

50 dialectgezegden bevatten `kin`

  1. 'n dobbele kinne (=een dubbele kin) (Overmeers)
  2. 't kinnekken maalken, maalksen loaten drinken (=soort van streling met de hand onder de kin van een kind) (Sint-Niklaas)
  3. a moetj op zèn kinne kloppen (=op zijn kin mogen of moeten kloppen iets niet krijgen, m.n. eten of seks) (Meers)
  4. Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. (=At 't niet kin soa't 't mot, dan mot 't maar soa't 't kin.) (Bildts)
  5. als it net kin sa als 't mut, dan mut it maar sa als 't kin (=als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan) (Leewarders)
  6. As `t net kin sa`t it moat, dan moat it mar sa`t it kin. (=Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan.) (Fries)
  7. assët wattër tot aon zën kin (mond) steet (=als het er op aan komt) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. aste nie gees wërke, konste strak op zën kin kloppe (=wie niet werkt, niets eet) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. Beschuutjes voeren (=Iemand in de kin knijpen) (Budels)
  10. besjuutsje voore (=een kind in de kin knijpen met duim en wijsvinger om te plagen) (Berg en Terblijts)
  11. Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries (=Boter (rogge)brood en groene kaas, wie dat niet zeggen kan is geen echte Fries) (Fries)
  12. Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries. (=boter, roggebrood en groene kaas, wie dat niet zeggen kan is geen oprechte Fries) (Fries)
  13. Da kin es stronte bedorv'n (=Dat kind is overdreven vertroeteld) (Harelbeeks)
  14. daaj hèt viël hoër oppër kin (=zij kan veel weerwerk bieden, heeft een grote mond) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. dae kin ich waaj kaud geld (=hij is nogal berucht) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. Dao kin se mei op de vot nao Kölle (=Een bot mes) (Veldens)
  17. dat kin ich allang, dassën aofgezaog lidsje (=begin weer niet opnieuw !) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. dat kin ich op me deimke (=dat ken ik van buiten) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. dat kin naait! (=het is helaas onmogelijk op de manier die u nu handhaaft.) (Gronings)
  20. de kons op zën kin kloppe (=je moet honger lijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. de kons op zen kin kloppe (=er is niets te eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de zuls op zën kin mauge kloppe (=je zal niet veel te eten hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. Det kin ik oèt de ef (=Dat kan ik uitstekend) (Venloos)
  24. doar kin je wat met (=daar kun je mee uit de voeten) (Westerkwartiers)
  25. doë kin ich geen jota van (=daar heb ik geen kaas van gegeten) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. doë kin ich gene bal van (=daar heb ik geen verstand van) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. doeë kin ich de richtëgë onderbènnël ooch nie van (=daarvan ken ik de ware toedracht ook niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. Dy' t aaien hat, kin doppen meitsje (=Wie geld heeft, kan wat doen.) (Fries)
  29. een boenk op aa kezze (=een mep op uw kin) (Aalsters)
  30. een kin indoen (=een kindje kopen) (Harelbeeks)
  31. gij zuldoeweige op oew kin motte kloppe (=dat is een teleurstelling die niet meevalt) (Oudenbosch)
  32. hae kin zich zien letste pekse aan laote maeten (=hij is zeer ernstig ziek) (Venloos)
  33. hai kin gain a veur n b (=hij heeft niet veel geleerd) (Oldambsters)
  34. ich kin alle taole, behaave Betaole (=ik ken alle talen, behalve betalen) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. ich kin frans, mè Frans kint mich nie (=ja, ik kan wat Frans spreken, maar niet zo goed) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. ich kin gee frans, mér frans kint mich waol (=fransspreken kan ik niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Ich kin neemes, dae zich zoo sjrief. (=Ik ken niemand die zo heet) (Roermonds)
  38. ich kin uch, mer kân uch neet toês brînge (=iemand herkennen, maar niet weten hoe iemand heet) (Weerts)
  39. iemëd besjiete loëte knabbële (=iemand langdurig op zijn kin knijpen) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. iemes besjiete voe (je) re (=iemand zo maar in de kin knijpen) (Bilzers)
  41. Ik kin nait heksen! (=Ik kan niet alles tegelijk!) (Gronings)
  42. It feest kin begjinne (=het feest kan beginnen) (Fries)
  43. it kin my de broek net bolje (=het kan mij niets schelen) (Fries)
  44. it kin net (=het kan niet) (Fries)
  45. kin mie niks verrekn (=kan me niets schelen) (Gronings)
  46. nau konste op zën kin kloppe (=lijd nu maar honder!) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. nau konste opzen kin kloppe (=er is niets te eten) (Bilzers)
  48. op oew kin kloppen (=ernaast grijpen, niks te eten krijgen) (Hulsters (NL))
  49. op zën kin konne kloppe (=honger en dorst moeten lijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. Ou kin afrolln (=Kijven) (Brakels)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen