Spreekwoorden met `kent`

Zoek

17 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kent`

  1. aan de veren kent men de vogel (=aan het uiterlijk (verzorging/kleding) kun je zien met wat voor iemand je te maken hebt)
  2. aan de vruchten kent men de boom (=aan de nakomelingen kent men de ouders)
  3. aan het vinkentouw zitten (=in spanning iets afwachten en graag door willen)
  4. als niet komt tot iet kent iet zichzelf niet (=een `parvenu` heeft dikwijls kapsones)
  5. dat varkentje zullen we even wassen (=deze opdracht zullen we even uitvoeren)
  6. de dood kent geen lieve kinderen (=ieder moet sterven)
  7. de een rokkent wat de ander spint (=roddelen)
  8. de liefde kent vlek nog gebrek. (=verliefde mensen zijn blind voor tekortkomingen van hun partner)
  9. de reis is nog niet ten einde als men kerk en toren herkent (=geef niet op voor het doel geheel is bereikt)
  10. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  11. een vogel kent men aan zijn veren (=het uitwendige zegt ook iets over de aard, het karakter)
  12. gezelligheid kent geen tijd (=als het gezellig is, is het niet erg als het wat later wordt)
  13. het varkentje wassen (=een klusje wel even doen)
  14. je kent een vogel aan zijn veren (=je kent de mens aan zijn gedragingen)
  15. ons kent ons (=betrekkelijk afgesloten clubje mensen dat onderling de zaken regelt)
  16. wat de boer niet kent, dat eet hij niet. (=mensen houden niet van (zijn bang voor) wat ze niet kennen.)
  17. wat de boer niet kent, dat vreet hij niet (=hij wenst uitsluitend gerechten te nuttigen die hij reeds kent)

13 betekenissen bevatten `kent`

  1. aan de vruchten kent men de boom (=aan de nakomelingen kent men de ouders)
  2. als de armoede binnenkomt vliegt de liefde het venster uit (=armoede betekent vaak het einde van vriendschappen en relaties)
  3. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  4. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  5. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  6. één zwaluw maakt nog geen zomer (=één positieve gebeurtenis betekent niet dat alle problemen opgelost zijn.)
  7. waarheid met de slag om de arm (=een waarheid die vele facetten kent)
  8. het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje (=het leven is niet een en al geluk maar kent soms ook tegenslag)
  9. wat de boer niet kent, dat vreet hij niet (=hij wenst uitsluitend gerechten te nuttigen die hij reeds kent)
  10. een goed zeeman wordt ook wel eens nat (=ieder kent zijn tegenslagen)
  11. de ogen zijn de spiegels der ziel (=in de ogen van een persoon herkent men het karakter)
  12. je kent een vogel aan zijn veren (=je kent de mens aan zijn gedragingen)
  13. morgenrood, regen in de sloot (=weerspreuk: rood opkomende zon betekent vaak regen)

50 dialectgezegden bevatten `kent`

  1. 't Is ne Racinger (=Die kent niks van voetbal) (Mechels (BE))
  2. a kent er gin blèis van (=hij kent er niets van) (Meers)
  3. an de vrucht'n kenst doe de boom (=aan de resultaten kent men de mensen) (Westerkwartiers)
  4. d' affronten zanj afgeschaft vanas de skandoeëlen opgekommen zejn (=hij (zij) kent geen gêne) (Ninoofs)
  5. Da kan sin Eigen Skoenen nie Andoen (=hij kent er niks van) (kortrijks)
  6. daaj kan geen moeët haage (=zij kent haar grenzen niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. dae kan geen naut zoe graut as een koe laeze (=hij kent niets van muziek) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. dae kent ein begien oet 't klwaster kalle (=hij kan overtuigend praten) (Aelsers)
  9. dae kènt ein geit tösje de häör puëne (=Erg ongezond uitzien (2) ) (Steins)
  10. dane kent veuste uit t achteste ni (=hij is dom) (Wolvertems)
  11. de verlies baeter zene kop dan zen hat (=liefde kent geen rede) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. dich wiës mér de hëlf vannët sjaun waer (=gij kent nog niet eens de helft van de waarheid) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. die 't dichtste bij 't vuur zit, waarmt zich op 't beste (=een voordeeltje krijgen omdat men jou kent) (Westerkwartiers)
  14. die kent 't klapp'n van 'e zweep (=die weet hoe je dat aan moet pakken) (Westerkwartiers)
  15. doar kent ie heel den oopnen en toe (=hij kent daar het hele reilen en zeilen) (Waregems)
  16. Eine knien kan waal good vermenigvuldige mer van tèlle kèntj 'r niks! (=Een konijn kan wel goed vermenigvuldigen maar van tellen kent hij niets!) (Kinroois)
  17. en vaif ons is een pond. (=Ons kent ons ...........) (Zaans)
  18. euh kent oep den buwk zette (=aangifte van geboorte doen) (Arendonks)
  19. ga kint er de (h) ond zaain kluute van (=je kent er niks van) (tervurens)
  20. Gai kent zo angoan (=Jij gaat zo aan) (Lierops)
  21. ge kent 'em van oar noch pluim (=net is een onbekende voor jou) (Wichels)
  22. kent zo angoan (=Wat kun je je toch druk maken) (Zeilbergs)
  23. Geift de stoefer e stuk bruud de klaoger kan gie nuut (=geef de bluffer wat brood, de klager kent geen nood) (Lembeeks)
  24. hae is dao-in doortouwdj wie ein aoj smoutkroek (=hij kent zijn vak door en door; (smoutkroek = kruik voor reuzel)) (Heitsers)
  25. hae kènt ein geit tösje de häör puënne (=iemand met een wit en smal gezicht) (Steins)
  26. hae kinter den hond zen kloete van (=hij kent er helemaal niets van) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. hae trèk zich van god noch gebod get aon (=hij kent geen stelregels) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. hai kent er gen smeet van (=hij kent er niets van) (Arendonks)
  29. he kent er de kloatn van hie (=je kent er niets van) (Izegems)
  30. hij ken gien moatholl'n (=hij kent zijn grenzen niet) (Westerkwartiers)
  31. hij kent alle toal'n, behaalve betoal'n (=over een slechte betaler :) (Westerkwartiers)
  32. Hij kent doa nul de botte van (=Hij kent daar niets van) (Herentals)
  33. hij kent het uit zanen dowam (=hij kent het van buiten) (Nijlens)
  34. hij kent het verschil niet tussen een olifant en een mug (=een heel dom iemand) (Boksmeers)
  35. hij kent zien waark van hoaver tot gort (=hij verstaat zijn vak volledig) (Westerkwartiers)
  36. Hij wet der den hond zen kloete van. (=Hij kent er niets van.) (Londerzeels)
  37. hij wit wòraon èn wòraaf. (=hij kent het naadje van de kous.) (Tilburgs)
  38. ie kent er de knopp'n van (=hij weet niet hoe het in mekaar steekt) (Waregems)
  39. ie kenter gein pupe toebak van (=hij kent er niets van) (Izegems)
  40. ij kent de trukken van de foeër (=hij kent er alles van) (Diesters)
  41. je kan ter een tip an zuugen (=hij kent of weet het bijlange zo goed niet) (Brugs)
  42. je ken et up zn duumptje (=hij kent het van buiten) (Kortemarks)
  43. je kent ende van zne macht nie (=het heeft veel macht) (Kortemarks)
  44. je kent er de buks zn kloîtn van (=hij kent er niets van) (Lichtervelds)
  45. je kent er de kloîtn van (=hij kent er helemaal niets van) (kortemarks)
  46. je kent er de kloîtn van, je kent er de bolln van (=hij begrijpt er niets van) (Kortemarks)
  47. je kent er dn buk zn kloîtn van (=hij kent er niets van) (Kortemarks)
  48. je kent er gen flutte van (=hij kent er niets van) (Kortrijks)
  49. Je kenter Den Buk Zin Klwutn Van (=hij kent er niks van) (Kortrijks)
  50. je zjeneert em voe nietn (=hij kent geen schaamte) (Kortemarks)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen