Spreekwoorden met `fiets`

Zoek

8 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `fiets`

  1. de fiets aan de haak hangen (=stoppen met wielrennen)
  2. een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets (=feministische uitspraak)
  3. fietsen zijn (=weg zijn, ervandoor zijn)
  4. geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)
  5. iets boven de tafel fietsen (=open kaart spelen met bedoelingen)
  6. op díe fiets (=op die manier)
  7. op een oude fiets moet je het leren (=lesmateriaal is zelden nieuw)
  8. wat heb ik nou aan mijn fiets hangen? (=wat gebeurt er nu voor iets raars?)

Eén betekenis bevat `fiets`

  1. geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)

50 dialectgezegden bevatten `fiets`

  1. ‘k rêë op ne griuëdn platoo (=ik fiets met grote versnelling) (Kaprijks)
  2. aa velo stoe plat (=uw fiets heeft een lekke band) (Hals)
  3. Allee, mettez vite vos chandailles, springt oep oven ijzere peerd, en moakt nog nen tour du jardin! (=Trek vlug jullie pulletjes aan, neem jullie fiets en maak nog eens de ronde van de tuin.) (Antwerps)
  4. as de vrollie va heusde be hunne vulo weg zen daan es alté wa te beleive (=als de vrouwen van heusden met hun fiets weg zijn dan is er altijd wat te beleven) (Heusdens)
  5. aste braaf bès, mèetske, mauste op mën stang zitte (=kom maar op het kader van mijn fiets zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. Bejje mat de fiets of bejje lòpes? (=Ben je met de fiets of lopend?) (Dordts)
  7. Da is hem fiets (=Dat is zijn fiets) (Renkums)
  8. dae haet get aan ziene fiets (=hij heeft heel wat problemen) (Heitsers)
  9. de maus op te stang zitte (=kom hier maar bij me op de fiets) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de plis zaag tieëge de fitsër : kom tër ès aof, mennêke, dat ich tich trop zèt (=de politie-agent zei tegen de fietser (in overtreding) : kom eens van je fiets af, ik ga je op de bon zetten)) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. die fiets was beheurlek keduuk, de spêeke staake swirskaante öt de wiele. (=die fiets was nogal defect, de spaken staken aan twee kanten uit de wielen.) (Tilburgs)
  12. die gaodaart bij wiend mee (=wind mee voor iemand op de fiets met flaporen) (Oudenbosch)
  13. E tjuke va ne vélo (=Een oude fiets) (Deinzes)
  14. êë ljucht op (=heb je licht op je fiets) (Kaprijks)
  15. en oede tjuke, e cariot (=een oude fiets) (Veurns)
  16. ene torpedo frain (=Achterrem van een fiets) (Walshoutems)
  17. fiets met achteruittrap-rem (=vilo mèt vaste pinjao) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. fring in de busse (=een fiets met terugtraprem) (West-Vlaams)
  19. héngste, héngste op die pedale , hard op die fiets Sjezuh (=hard op de fiets rijden) (Utrechts)
  20. Hij stapte op zunne fiets mar gelijk brook un speek en zakte die deur zun zo^hl. (=Hij stapte op zijn fiets maar gelijk brak een spaak en zakte hij door het zadel) (Ewijk (Euiwwiks))
  21. hoed uut kiekn da j nie fan je fiets of soenkelt (=uitkijken) (Zeeuws)
  22. Hùm z'nne fiets ligt in de knaal (=Zijn fiets ligt in het kanaal) (Helenaveens)
  23. j' é ne peireloare gezet mee zijne velo (=hij is gevallen met de fiets) (Knesselaars)
  24. Kwiet of kapot een nije! (=Mag ik je fiets even lenen) (Hoogeveens)
  25. Meine vlo ga steeg (=Mijn fiets werkt niet goed) (Wolvertems)
  26. mijen gidon van mijen velo stoat toage (=het stuur van fiets staat te hoog) (Evergems)
  27. Moine vello gaa steeg (=Mijn fiets rijdt niet vlot) (Willebroeks)
  28. nau hüb ich get on mene fiets (=nu heb ik wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. ne velo me ne torpedo (=fiets met terugtraprem) (west-vlaams)
  30. nee, zo stap ik altijd van me fiets af. (=bent u gevallen?) (Amsterdams)
  31. nen aap ip e blienkdoze (=iemand die raar op z'n fiets zit) (Brugs)
  32. nondedoeme miene fiets stut op zien zök! (=verdorie ik heb een lekke band!) (Budels)
  33. Oewe fiets stùt slap (=Je fietsband is lek) (Helenaveens)
  34. Op de fiets nòr Deurne (=De (Zuidooster-)bus missen) (Helenaveens)
  35. op die fiets (=op die manier) (Rotterdams)
  36. op eine auwe fits dao móste ' t leere (=op een oude fiets moet je het leren) (Sittards)
  37. op ne auwe fiets moete gu ' t leren (=verkering hebben met 'n ouder iemand :) (Astens)
  38. Op zo'n fiets (=Op zo'n manier / oké) (Lopiks)
  39. op'n kale k.t moeit leern (=op een oude fiets moet je het leren) (Klazienaveens)
  40. oppun ouwe fiets mottut lere (=ruim leeftijdsverschil tussen vrouw en man) (Oudenbosch)
  41. tert'n ip de veloo (=trappen op de fiets) (Waregems)
  42. tes een speeke uit 't wiel van mij'n velo (=er is en spaak uit het wiel va mijn fiets) (Evergems)
  43. Vertrouw op God maor doo wal zelf de fietse op slot (=vertrouw op God maar doe wel de fiets op slot) (Achterhoeks)
  44. Wa(t) heb/p ik nauw amme fiets hangu (=wat heb ik nu weer / wat gebeurt mij nu weer) (Utrechts)
  45. waddek nou aon me fiets ange? (=wat overkomt me nu?) (Oudenbosch)
  46. Wiejste velo is da (=Van wie is die fiets) (Eekloos)
  47. woar bennek noa mee getraad (=wat heb ik nu aan mijn fiets hangen) (Wichels)
  48. wot hübbech nau on mene tram (=wat heb ik nu aan mijn fiets hangen) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. ze / ie zot ip de stoane (=zij / hij zat op het kinderzitje van de fiets) (Waregems)
  50. zèède gevalle nèè zôo stap ik aaltij van mènne fiets aaf! (=Is U gevallen nee hoor zo stap ik altijd van mijn fiets af!) (Tilburgs)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen