Spreekwoorden met `heil`

Zoek

14 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `heil`

  1. alle heilige huisjes aandoen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  2. als een pilaarheilige (=onbeweeglijk, stijf)
  3. bij elk heilig huisje aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  4. een heilig boontje zijn (=erg braaf doen, maar niet altijd braaf zijn)
  5. een heilig huisje (=een herberg - een (voor de betrokkene) onaantastbare waarheid)
  6. een heilige koe (=iets waar je niet aan mag komen en zuinig op bent, voor sommige mensen is dat bijv. een auto)
  7. er geen heil in zien (=er geen voordeel in zien)
  8. geen heil verwachten (=niets positiefs zien)
  9. geen heilige zo klein of hij wil zijn kaarsje hebben. (=mensen vertellen graag wat voor goeds ze hebben gedaan)
  10. het doel heiligt de middelen (=alle middelen zijn toegelaten, zolang het doel maar bereikt wordt)
  11. het heilig kruis achterna geven (=hopen dat iets of iemand nooit meer terugkomt)
  12. iedere heilige komt zijn kaarsje toe (=iedere medewerker moet delen in de eer)
  13. in een geur van heiligheid (=uiterst godvruchtig)
  14. naar de heilige graal streven (=iets willen bereiken wat niet te bereiken is)

9 betekenissen bevatten `heil`

  1. per fas et nefas (=bij al wat heilig is)
  2. steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
  3. een pilaarbijter (=een zeer schijnheilig / hypocriet persoon)
  4. het lot valt altijd op Jonas. (=het zijn altijd dezelfde personen die onheil meemaken.)
  5. de dans ontspringen (=niet in het onheil betrokken worden)
  6. ook de ceders van Libanon worden afgehouwen (=ook heilige dingen vergaan)
  7. de bui afwachten (=rustig afwachten wat voor onheil er komt)
  8. voor God een baard van vlas maken (=schijnheilig zijn)
  9. je schaduw vooruit werpen (=zich onheilspellend aankondigen)

50 dialectgezegden bevatten `heil`

  1. 't laeven ès waajne piemel, heil hél mér nauts nie lank genoeg (=niemand is vlug content met zichzelf) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. As de liefde din és, zieste de faute heil graut (=als het uit is....) (Bilzers)
  3. as tat alles ès wôste te zèggen hëbs, hach ëm dan mér heil tau (=zwijg maar als je niet beters te zeggen hebt) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. aste diep èn de pêt zits, ziet dan daste nie heil onder de shit kumps te zutte (=laat je niet teveel inzinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. aste smërgës opstees mètte hinne, doër den daog wërks waajë piëd en dan soëvës mieg bès waaj nen hond...dan bèste heil ziëkër ne loempën iëzël of stoem koer (=als vroeg op staat, dan hard werkt om s'avond dood te zijn, dan schat ik dat je een ezel of lompe koe zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. aste van graute zaoke wils dreme, moeste zërge daste heil goed wakker bès (=dromen zijn bedrog) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. bau hübste de heil daog toch mèr autgehange (=waar heb je zolang gezeten?) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. boeren en vèrke knorren hun heil laeve (=landbouwers en varkens zijn nooit tevreden) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. da lapter heil ziëker on zen botte (=daar trekt die zich zeker niks van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. daaj ès heil tërwiës (=zij wrint op alle mogelijke manieren tegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. daaj és heil tiëgedroëds (=zij wringt tegen) (Bilzers)
  12. daaj ès nie heil kommilfoo (=zij is wat geraakt in haar hoofd) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. daaj ès nog heil lips vër hërren adderdoem (=die vrouw is nog zeer hups voor haar jaren) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. daaj hërren hangaar steed heil oeëpe (=ze is luchtig gekleed langs boven) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. daaj kan tër toch ën heil poepekas van maoke (=die maakt er een hele opvoering van) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. daaj laach mèttër heil gezich (=ze heeft een brede lach op haar gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. dae ès nie heil goed bij de zijne (=hij is niet goed bij zijn verstand) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. dae gamin doog nie aut zen heil praaj (=dat gastje heeft niets goeds in zijn hele lijf) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. dae hèt me (r) verstand èn éne vinger, dan dich èn een heil hand (=die is verstandiger dan gij) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. dae koem heil stillëkës op zën zokken aongegoên (=hij kwam zachtjes terug, hij krabbelde terug) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. Dae meint datter heil Bilze on zen kloete hét hange (=Een ingebeelde) (Bilzers)
  22. dae mich wilt bezeeke, moet zen paut heil haug oplichte (=je moet vroeg opstaan om mij te beduvelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. dae mins hét mei verstand én éne vinger, dan dich én zen heil hand (=die is slimmer dan 2 mensen gelijk gij) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. dae sjoeët nie mèt spek, mér mèt ën heil verke (=die reageerde nogal hevig met een direkte aanval) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. dae zëne kop zit heil vol loch (=die heeft totaal geen hersenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. das al ën heil poês geliëje (=dat is lang geleden) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. das ët heil vërderf (=dat is de oorzaak van alles) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. das heil gojëlëk (=dat staat me aan!) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. das heil noë de vaentsjes (=dat is totaal mislukt) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. das nie heil katteliek (=das is op het randje af) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. das nie heil kattëliek (=dat is niet zoals het hoort) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. das nog heil viës (='t is pas gebeurd (nog vers)) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. das te heil woerd (=dat is de volle waarheid) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. dassën heil begankënës (=daar is niet zo simpel) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. dassen heil menneke (métske) gewoëne (=is die groot geworden, zeg!) (Bilzers)
  36. dat ès ën heil kèt jing (=dat zijn veel kindjes) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. dat zoo goêd konne das heil goed miëgelek (=dat zou best eens kunnen) (Bilzers)
  38. daud gon ès heil dieër, het kos tich ze laeve! (=sterven is het ergste dat er is) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. de bès èn heil goej doens (doening) (=je bent goed bezig) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. de bés nie heil tau (van snik) (=je ben niet goed bij je verstand) (Bilzers)
  41. de hëbsët raech vër stoem en lëlëk te zin, mér dich iëvërdraajfs wol ën heil bitsje (=je mag van mij zowel dom als lelijk zijn, maar ik vind dat jij ferm overdrijft) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. de heil përsesse hink op zën vasse (=iedereen volgt u netjes) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. de heil zwik (=het hele boeltje) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. de hoês geen heil koe te kope aste on e glaos mëlk genoeg hëbs (=haal je niet zomaar een vrouw in huis) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. de hoes geen heil koe, aste alleen mèr e glaos mëlk moes hëbbe (=je moet soms met weinig tevreden zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. de knabbels mèt zen heil gezich (=knabbel langzaam en met je mond dicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. de kons nog zën heil laeve dreeme van de vroo van zën dreeme (=trouw nooit voor je 40 bent!) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. de mier zin haaj heil din (=de geburen luisteren mee) (Bilzers)
  49. de ziesser heil knieëk (=ze is graatmager) (Bilzers)
  50. den adstë van het heil kèt (=de oudste van de hele kudde) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen