Spreekwoorden met `drinken`

Zoek

9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `drinken`

  1. die geboren is om te hangen, zal niet verdrinken. (=je kunt je lot niet ontlopen.)
  2. een kringetje drinken. (=een borreltje drinken.)
  3. een stuk in je kraag drinken (=dronken worden)
  4. er verdrinken er meer in het glas dan in de zee (=er gaan veel mensen dood door het drinken van alcohol)
  5. eten en drinken houdt lijf en ziel bijeen. (=eten en drinken blijven levensbehoeften.)
  6. eten en drinken is geen beroep / ambacht. (=werken is noodzakelijk om te kunnen leven.)
  7. het leven is meer dan eten en drinken. (=alleen eten en drinken vult geen leven.)
  8. iemands bloed wel kunnen drinken (=iemand niet mogen en daardoor alles doen om die persoon te hinderen)
  9. verdrinken eer men water gezien heeft (=mislukken voordat het begonnen is)

27 betekenissen bevatten `drinken`

  1. aan de fep zijn (=(overmatig) drinken)
  2. het leven is meer dan eten en drinken. (=alleen eten en drinken vult geen leven.)
  3. alles door het halsgat jagen (=alles opmaken aan eten en drinken)
  4. er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
  5. van je buik een afgod maken (=belang hechten aan lekker eten en drinken)
  6. de kan aanspreken (=drinken)
  7. op de lappen (=een beetje opgeknapt - op stap om te drinken)
  8. een kringetje drinken. (=een borreltje drinken.)
  9. een loden pijp hebben (=een hete vloeistof snel kunnen opdrinken)
  10. er verdrinken er meer in het glas dan in de zee (=er gaan veel mensen dood door het drinken van alcohol)
  11. zuipen als een ketter (=erg veel (alcoholische drank) drinken)
  12. eten en drinken houdt lijf en ziel bijeen. (=eten en drinken blijven levensbehoeften.)
  13. een goede dam leggen. (=goed eten (voor het drinken van alcohol))
  14. je natje en je droogje lusten (=graag eten en drinken)
  15. het glaasje op zijn kant zetten (=het glas uitdrinken)
  16. het vaatje op zijn kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
  17. iemand de voeten spoelen (=iemand doen verdrinken / in zee verdrinken)
  18. iets onder de kurk hebben (=iets te drinken hebben)
  19. de darmen zalven. (=lekker eten en drinken.)
  20. de gebraden haan uithangen (=op onverantwoordelijke wijze erg veel geld uitgeven aan met name lekker eten en drinken)
  21. op een droogje zitten (=op visite zijn en niks te eten of drinken krijgen)
  22. aan de pimpel zijn (=sterkedrank drinken)
  23. te diep in het glaasje kijken (=te veel alcohol drinken en daardoor erg dronken zijn)
  24. een fles de nek breken (=uitdrinken)
  25. aan de zwier zijn (=uitgaan, drinken)
  26. die wijn drinkt kweekt luizen. (=veel alcohol drinken maakt je arm)
  27. het is niet voor de ganzen gemaakt (=we kunnen het maar beter uitdrinken)

50 dialectgezegden bevatten `drinken`

  1. 'n neut kroak'n (=een borrel drinken) (Westerkwartiers)
  2. 'n neutje kroak'n (=een borrel drinken) (Westerkwartiers)
  3. 't kinnekken maalken, maalksen loaten drinken (=soort van streling met de hand onder de kin van een kind) (Sint-Niklaas)
  4. ' n baksie doen (=een kopje koffie drinken) (Sliedrechts)
  5. aan de maag eure kant drinke (=aan de verkeerde kant van het kopje koffie / thee drinken) (Venloos)
  6. Aover de scholder drinken (=Koffie die niet smaakt weggooien) (Achterhoeks)
  7. as 'n kalf niet zoepen wilt mut ie 'm in luttenbarge op de voetbal doe (=als iemand niet drinken wilt) (Sallands)
  8. aste gaaze watter zien, hëbbe ze dos (=als kinderen een drankje zien, moeten ze al drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. aste viël zups, laefste nie lang, mèr de zies wol alles draajdobbel (=drinken halveert je leven, maar je ziet dubbel zoveel) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. auzitt'n: Ieveranst auzitt'n (=Ergens stiekem van snoepen / eten / drinken) (Lebbeeks)
  11. Bai 'n geseling hoort 'n brandmerrek. (=Bij het drinken hoort een rokertje.) (zaans)
  12. bakkie doen (=koffie drinken) (Benschops)
  13. d oue kruumen hin voe de nieuwe ruumen (=en vieze luier na het drinken) (Zeeuws)
  14. d’r eine gaon pitse (=iets gaan drinken met iemand) (Heitsers)
  15. Da jontse kan no' al u betse pullen! (=Dat jongetje kan drinken) (Deinzes)
  16. dae hoofs se geine vinger te gaeve (=hij heeft weinig aansporing nodig om iets te doen (bijv. drinken op stap)) (Heitsers)
  17. dae höb ich ònger de taofel gezaope (=meer drinken dan iemand anders) (Aelsers)
  18. dan gaode naar Jantje Worst dieee un hondje en dat piest oe in oew mondje (=dorstige kinderen die om drinken vragen) (Oudenbosch)
  19. de gëbrojde haoën authange (=onverantwoord veel geld uitgeven aan eten en drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. de huus drienku mee tu puukn uut de dulvu (=de kinderen drinken met de kikkers uit de sloot) (Zeeuws)
  21. De laatste drop is de boterknop (= (bij borstvoeding) De borst flink leeg laten drinken) (Giethoorns)
  22. de liefde van de man geet dër de maog (=geen grotere liefde dan liefde voor lekker eten en drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. de penszak authange (=overdadig eten en drinken) (Bilzers)
  24. die kan nogal pintelieren (=die kan veel bier drinken) (Sint-Niklaas)
  25. dieje kan drinken totdat broedelt in zijn gat (=iemand die zeer veel kan drinken) (Geels)
  26. dorst als het paard van bibbe (zierikzee) (=veel drinken) (Zeeuws)
  27. drinkeme nòg en gaawke (=drinken we nog een afzakkertje) (Tilburgs)
  28. drinken gelijk een koe wauter (=iemand die veel kan drinken) (Moes)
  29. drinken gellek een koe schuuën watter (=veel drinken) (Wichels)
  30. drinkn toe dat an zijn uurn uitkomt (=overmatig drinken) (Knesselaars)
  31. druèg sjliepe (=eten zonder drinken) (Berg en Terblijts)
  32. dur eene gaon vatten (=een borrel gaan drinken) (Brabants)
  33. è moend èn die past op olle gloaz'n (=veel drinken) (Veurns)
  34. e stuk in oa botten drinken (=dronken worden) (Sinnekloases en niekaarks)
  35. e teuche drienken (=een slokje drinken) (Veurns)
  36. é teustje drienken (=iets drinken) (West-vlaams)
  37. een aaten bakkes èmmen (=vergeten eten of drinken (te geven)) (Merchtems)
  38. Een bakkie doen (=Een kopje koffie drinken) (Lopiks)
  39. een bakkie doen (=koffie drinken) (IJmuidens)
  40. een beaje doen (=een borreltje drinken) (Katwijks)
  41. een gooi zjat doon (=eens goed drinken) (tervurens)
  42. Een looie pijp of een looie strot hebben (=Hete koffie drinken) (Westlands)
  43. een radaas doon (=eens goed drinken) (tervurens)
  44. Een rebbe schellen (=Een pintje drinken) (Aalsters)
  45. Effe bakkie doen (=Bij iemand op bezoek gaan / koffie drinken) (Westlands)
  46. Effe een bakkie doen (=Koffie drinken) (Rotterdams)
  47. Ein druèg lêver höbbe (=veel drinken) (Berg en Terblijts)
  48. eine gaon pitse (=eentje gaan drinken) (Heels)
  49. eine oppe lamp sjödde (=Een glaasje drinken) (Steins)
  50. ën dreig laever hëbbe (=veel drinken) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen