Spreekwoorden met `lelijk`

Zoek

8 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `lelijk`

  1. al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding (=wie zich mooi aankleedt wordt daarmee zelf nog niet mooi)
  2. als je veel eet, dan ben je lelijk als je dood bent. (=waarschuwing tegen te veel eten.)
  3. dode honden bijten niet (al zien ze lelijk) (=van doden is geen gevaar te duchten)
  4. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  5. een lelijke pijp roken (=zuur opbreken)
  6. er een lelijke pijp aan roken (=er veel schade van ondervinden)
  7. lelijk ten haring gevaren zijn (=zwaar pech hebben)
  8. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)

9 betekenissen bevatten `lelijk`

  1. men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn (=door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden)
  2. een bok schieten (=een grote fout begaan of zich lelijk vergissen)
  3. een gezicht van ouwe lappen (=een huilerig of lelijk gezicht)
  4. om van te kotsen (=erg lelijk, absoluut onplezierig)
  5. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
  6. iemand een loer draaien (=iemand lelijk behandelen, lelijk te grazen nemen)
  7. iemand uitmaken voor rotte vis (=iemand uitschelden voor alles wat mooi en lelijk is)
  8. iemand zwart maken (=lelijke dingen over iemand vertellen)
  9. iemands naam door de slijk halen (=lelijke dingen over iemand vertellen)

50 dialectgezegden bevatten `lelijk`

  1. 'k benne bij de viede gezet (=ik voel me lelijk bedrogen) (Waregems)
  2. 't es gelijk e perdemuijle (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Oudenhoofs)
  3. 't trekt op ginen ewen slets (=iets dat lelijk is) (Zottegems)
  4. A eed een bakkes veur aat op te kappen (=Hij is lelijk) (Ninoofs)
  5. as eure kop op 'n vêrreke stong, lözje neemus geine huidkieës mieër (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Weerts)
  6. as eure kop op 'n vêrreke stông, lözje neemus geinen huidkieës mieër (=wordt gezegd tegen iemand die erg lelijk is) (Weerts)
  7. as lëlek zin paajn doeg, dan wont haaj get aofgesnotterd (=lelijk zijn doet geen pijn) (Bilzers)
  8. As mijne'n ond zó lillek waar, scheerde ik z'n kont kaol en leerde ik 'm achteruit lòòpe! (=Als ik zo lelijk was als u, zou ik er iets aan laten doen!) (Roosendaals)
  9. as ziene kop op e vêrreke stông, lösje neeme geine huidkieës (=als iemand heel lelijk is) (Weerts)
  10. asdaaj hërre kop oppe vêrke stond, oet niemes genen heedkeis mei (=die is zo lelijk als de nacht) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Aw taatsj, 'n (=Oud, lelijk en lang vrouwmens) (Gelaens (Geleens))
  12. azzuë lieërek geskallotterd dat’m was (=hij was lelijk toegetakeld) (Meers)
  13. bijt mich mér nie èn mën naoës (=doe maar niet zo lelijk tegen mij) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Da is echt lilluk (=Dat is echt lelijk) (Brabants )
  15. da kump mich men stroët aut (=dat staat me lelijk tegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. da voel kaad op me daok (=dat deed lelijk aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. daaj és zoe sjauw aste naach (=die vrouw is heel lelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. daaj hèt ë gezich waaine stront (=die kijkt lelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. daaj hèt ë gezich waaj ne str... (=oei, die kijkt lelijk !) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. daaj hèt e gezich waajne klaun en dat steet hër nie sjaun (=die vrouw is lelijk met haar opgeverfd gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. daaj hèt stront gefraete (=die kijkt lelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. daaj trok ë gezich waajne stront (=ze trok een heel lelijk gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. dae hèt e gezich waaj ne stront (=die kijkt lelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. dane pei ei ne smoel veu stront oep te sorteire, of een bakkes voe offerblokke op te kleeve (=die man heeft een lelijk gezicht) (Brussels)
  25. Dao zòl ich miene kielf nog vanaaf sjtampe! (=Een lelijk iemand) (Roermonds)
  26. dassen ferm striep dër de raekeneng (=dat valt lelijk tegen) (Bilzers)
  27. dat steet waaj een tang op e vêrke (=dat staat niet, het is zelfs lelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de hëbsët raech vër stoem en lëlëk te zin, mér dich iëvërdraajfs wol ën heil bitsje (=je mag van mij zowel dom als lelijk zijn, maar ik vind dat jij ferm overdrijft) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. De skrik van ‘t buurtje (=Een lelijk persoon) (Volendams)
  30. de wènd hèt lëlëk hausgehaage (=de wind is lelijk tekeer gegaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Den dieje hee ne smoel gelak e verre'esgat. (=Die persoon heeft een lelijk gezicht.) (Loois)
  32. Die heure kop in e keldergat en der komt giejen kat mer binne. (=Wordt gezegd van een vrouw met een lelijk gezicht.) (Ransts)
  33. dieje hee e bakkes oem een petrel oep te ploeje (=hij trekt een lelijk gezicht / is niet tevreden) (Geels)
  34. Dieje hei ne kop oem leir oep te kloppen (=Hij heeft een lelijk gezicht) (Herentals)
  35. E eid een bakkes gelek as ne vern (=Een lelijk iemand (mannelijk) ) (Liedekerks)
  36. e gezich waajne stront (=een lelijk bekakt gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. ei trekt e vies wezen; ei kikt koat (=hij trekt een lelijk gezicht) (Sint-Niklaas)
  38. en muile om ne guidon oop te pleuje, en muile om ne gardeboe oop te pleuje (=lelijk gezicht) (Gents)
  39. Es lellik zièr zò doen dan zoddu dur veul schrièuwu (=Als lelijk pijn zou doen dan zouden er veel schreeuwen) (Brakels (gld))
  40. gank: Ei es mij dau ne gank gegaun (=Hij is daar lelijk gevallen) (Lebbeeks)
  41. Geej ziet echt lellek (=Jij bent echt lelijk) (Venrays)
  42. getj een bakkes om stront op te sorteiren (=een lelijk aangezicht hebben) (Aalsters)
  43. gij he stront gefret zeker (=van iemand die lelijk kijkt of slecht gezind is) (Brechts)
  44. Gij het ne kop oem stront oep te sorteren (=Je bent lelijk) (Bornems)
  45. hee hei e gezicht ver jong hon liejere oep te bassen (=iemand met een lelijk aangezicht) (Betsers)
  46. het graos zien wasse èn Zjëruzëlem (=het lelijk zitten hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. hij is nog te lillek om tusse de ette te zette (=Hij is nog te lelijk om als vogelverschrikker te dienen.) (Beverloos )
  48. hij mag zijnen aan een proces oandoen (=een lelijk iemand) (Wetters)
  49. Ie ee 'n muil om op te smijdn (=Hij heeft een lelijk gezicht.) (Deinzes)
  50. ie es proopresteld (=hij is er lelijk aan toe) (Waregems)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen