Spreekwoorden met `breken`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `breken`

  1. de ontbrekende schakel (=iets dat nog mist om iets compleet te maken)
  2. distels breken is distels kweken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  3. een fles de nek breken (=uitdrinken)
  4. een lans breken voor iemand (=het voor iemand opnemen, voor iemand de best doen diegene ergens mee te helpen iets te verkrijgen)
  5. een potje bij hen kunnen breken (=veel getolereerd worden)
  6. ergens een potje kunnen breken (=ergens graag gezien zijn)
  7. het hoofd breken over iets (=trachten een antwoord te vinden op een moeilijke vraag)
  8. het ijs breken / het ijs is gebroken (=een vriendelijk gesprek op gang brengen na een kil begin)
  9. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  10. je kan geen ijzer met handen breken (=men kan het onmogelijke niet doen)
  11. je kan geen omelet maken zonder eieren te breken (=soms moet men iets verliezen om een hoger doel te bereiken)
  12. kunnen maken en breken (=er veel macht over hebben)
  13. met iemand breken (=met iemand niet meer verder werken, leven)
  14. op het appèl ontbreken (=niet aanwezig zijn)
  15. ouderdom komt met gebreken (=als je ouder wordt ga je van alles mankeren)
  16. zuur opbreken (=ergens mee in moeilijkheden komen (later))

9 betekenissen bevatten `breken`

  1. het tafellaken doorsnijden (=alle bindingen met iemand verbreken)
  2. liefde is blind (=door verliefdheid de gebreken van een ander niet zien)
  3. iets over het hoofd zien (=iets vergeten of ontbreken)
  4. ruiten tikken (=inbreken)
  5. geen vlees zonder been (=niets zonder gebreken)
  6. in de rede vallen (=onderbreken, het woord ontnemen)
  7. de kap op de tuin werpen (=zijn priester- of kloostergelofte verbreken)
  8. de kap over de haag smijten (=zijn priester- of kloostergelofte verbreken)
  9. een lelijke pijp roken (=zuur opbreken)

13 dialectgezegden bevatten `breken`

  1. 'n goj kins-te breake, mè 'ne fagk neet. (WT) (=een dunne tak kun je gemakkelijker breken dat een wat dikkere tak) (Mechels (NL))
  2. 't fas afvallen (=zijn nek breken) (Meers)
  3. 't ies is brook'n (=breken - het ijs is gebroken) (Westerkwartiers)
  4. 't meeleken van a bille afvallen (=femurkop (dijbeenkop) breken) (Ninoofs)
  5. de wiës zelf nie wit (ter) dër aander zwat te maoke (=je wordt er zelf niet beter van door anderen af te breken) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. die de noam het vroeg op te stoan, ken wel uutsloap'm (=wie de naam heeft braaf te zijn kan een potje breken) (Westerkwartiers)
  7. Du kins ging nuút krake mit dieng vot. (WT) (=Je kunt geen ijzer breken met je handen) (Mechels (NL))
  8. Ge kentj z'in twiejen breken (=Die is mager) (Ninoofs)
  9. geld breek'n med amers (geld breken met hamers) (=iets onnodig vervangen) (Wevelgems)
  10. Mou k die dien ortje breken (=Pas op, anders zwaait er wat! (Moet ik je je oortje breken)) (Oldambsters)
  11. oe kan geen omelette bak'n zonder het ei te brek'n (=je kan geen omelet bakken zonder het ei te breken) (Twents)
  12. zen kniëk braeke (=zijn botten breken) (Bilzers)
  13. zit zau nie te zeeke (=hou nu toch eens op met alles af te breken) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen