Spreekwoorden met `beet`

Zoek

4 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `beet`

  1. alle beetjes helpen (=ook kleine dingen dragen bij aan het grote geheel)
  2. een bitter beetje (=een klein beetje)
  3. een klap van de molen (beet) hebben (=niet goed bij het verstand zijn)
  4. eten is een goed begin: het ene beetje brengt het ander in. (=letterlijke betekenis.)

25 betekenissen bevatten `beet`

  1. alle baat helpt zei de schipper, en hij blies in het zeil (=alle beetjes helpen)
  2. een oortje gespaard is een oortje gewonnen. (=alle beetjes helpen als je spaart.)
  3. zonder geluk vaart niemand wel (=alleen met hard werken komt men er niet, ook een beetje geluk is nodig om ergens te komen)
  4. elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar (=als je iedere dag een beetje doet komt het karwei uiteindelijk klaar)
  5. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  6. in de luren leggen (=beetnemen)
  7. dat kan ik wel in mijn holle kies stoppen (=dat is wel een heel klein beetje)
  8. op de lappen (=een beetje opgeknapt - op stap om te drinken)
  9. iets aan het handje hebben (=een beetje verkering hebben)
  10. zand schuurt de maag (=een beetje zand eten is niet erg (meer algemeen: stel je niet aan!))
  11. een bitter beetje (=een klein beetje)
  12. beter laat dan nooit (=het is beter dat iets een beetje te laat komt, dan dat het nooit gebeurt)
  13. er is tuk aan de hengel (=hij heeft beet (krijgt zijn zin))
  14. er loopt bij hem een streep door (=hij is een beetje gek)
  15. iemand om de tuin leiden (=iemand beetnemen of bedriegen)
  16. het zwarte schaap van de familie (=iemand die een beetje buiten de familie staat qua gedrag)
  17. er je eigen plasje overheen doen (=iets een beetje veranderen zodat helemaal naar je zin is. In werksituaties kan dit soms uit de hand lopen, als er veel belanghebbers zijn die allemaal hun eigen plasje over een document willen doen. Het kan dan resulteren in een onleesbare tekst.)
  18. beter één vogel in de hand dan tien in de lucht (=liever een beetje dan helemaal niets / kleine concrete resultaten zijn beter dan grootse plannen)
  19. kleine houwen vellen grote eiken. (=met veel kleine beetjes kun je veel bereiken)
  20. niet goed bij zijn positieven zijn (=niet op zijn gemak zijn, een beetje ziek zijn)
  21. halfjes en motregen dringen door. (=ook van kleine beetjes wordt je dronken)
  22. in het land der blinden is eenoog koning (=tussen dommeriken volstaat een klein beetje verstand om baas te zijn)
  23. klein gewin brengt rijkdom in. (=van kleine beetjes komt ook welvaart)
  24. strenge heren regeren niet lang (=wanneer een baas niet een beetje soepel is wordt het voor hem erg moeilijk)
  25. een krul meer in zijn staart hebben dan een gewoon mens (=zich een beetje aanstellen)

24 dialectgezegden bevatten `beet`

  1. 'k hemmem beh z'n pees (=ik heb hem gevat, beet) (Arendonks)
  2. a't een (h) oend gewist, je beeët: gezegd als iemand iets niet opmerkt of niet vinden kan wat vlak in zijn nabijheid staat of ligt (=had het een hond geweest, hij beet) (Klemskerks)
  3. As 't schoppeke blèt, verliest het zennen beet. (=Als het schaap blaat, is het een beet kwijt.) (Mechels (BE))
  4. da bèet in mèen bille (=daar heb ik zin in) (Wichels)
  5. e snak en e beete (=een beet en een snauw) (Lochristis)
  6. een snabbe en een beet (=kortaf) (Aalsters)
  7. een snebbe en 'n beet (=kortaf) (Meers)
  8. em: 'k Em et (=ik weet het / ik heb het beet) (Lebbeeks)
  9. g'ê toesj (=ge hebt beet (verliefdheid)) (Kaprijks)
  10. Heb ik jou ff Tuk / Stao jij met je bek vol tanden (=Heb ik jou ff beet / Sta jij ff met je mond vol tanden) (Utrechts)
  11. hij beet 'em op de lipp'm (=hij kon zich nog net inhouden) (Westerkwartiers)
  12. hij beet zich op 'e lipp'n (=hij hield zich goed) (Westerkwartiers)
  13. ik kreeg dur een beet (mennen neus afgebeten - 'k em 'm nog) (=afgesnauwd worden (mijn neus afbijten: ik heb hem nog)) (Meers)
  14. Ik loat mie nich in 'n tuk driet'n (=Ik laat me niet beet nemen!) (Twents)
  15. ke' m m bei zen pitje (=Ik heb hem beet / liggen) (Nijlens)
  16. ne kloot afdrjaan (=beet nemen) (Sint-Niklaas)
  17. op 'n snabbe en 'n beet (=kortaf) (Meers)
  18. pak 'em beet (=pak hem vast) (Westerkwartiers)
  19. Un snoek is niet groot, moar ij bèèt wél je bien erof (=Een snoek is niet groot, maar hij bijt wel je been eraf) (Volendams)
  20. van da boereke giën aaire (=mij neem je niet beet) (Antwerps)
  21. Wej ziên dur schrammelijk ágepópt (=We zijn beet genomen) (Horster)
  22. z'es rap van oeëpakk'n (=ze heeft rap iets beet) (Meers)
  23. zèbbenem boa zoa pitche (=zij hebben hem beet) (Booms)
  24. zich loate beschiete (=zich beet laten nemen, oplichten) (Genneps)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen