383 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hebben`
- voeling hebben (=contact hebben)
- voor de boeg hebben (=nog voor zich hebben, te wachten staan)
- voor de kat zijn viool iets hebben gedaan (=een zinloze inspanning hebben geleverd)
- voor de mast gediend hebben (=van gewone matroos opgeklommen zijn tot officier)
- voor elke naald een draad hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
- voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
- voor het opscheppen hebben (=meer dan genoeg hebben, zonder er iets voor te moeten doen)
- voor heter vuren gestaan hebben (=al groter problemen gekend hebben)
- voor ieder gat een spijker hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
- vuur in de ogen hebben (=gemotiveerd en passioneel zijn)
- waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
- water in je kelder hebben (staan) (=een te korte broek aanhebben)
- weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
- weinig om het lijf hebben (=het stelt niet veel voor.)
- wel een kwastje mogen hebben (=wel eens geverfd mogen worden)
- wie gaat slapen zonder te hebben gegeten, staat op zonder te hebben geslapen. (=voor de gezondheid zijn eten en slapen van belang.)
- wie het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben (=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen)
- wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
- wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben. (=het valt niet mee iemand te bedriegen, die er zelf bedrieglijke parktijken op na houdt.)
- wie vis heeft, moet ook de graat hebben (=je moet ook de nadelen accepteren (geen rozen zonder doornen))
- winter hebben (=arm zijn)
- witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
- woorden hebben (=ruzie of enigheid hebben)
- ze achter de mouw hebben (=onoprecht zijn)
- ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
- ze niet alle vijf hebben (=vreemd gedragen of niet goed bij het verstand zijn)
- ze niet allemaal (alle vijf) op een rijtje hebben (=niet bij zijn volle verstand zijn. (alle vijf = de zintuigen))
- zeeën van tijd hebben (=ergens erg veel tijd voor hebben)
- zes kruisjes hebben (=60 jaar oud zijn)
- zijn lesje wel geleerd hebben (=die fout niet opnieuw maken)
- zijn rokje gekeerd hebben (=standpunten veranderen)
- zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
- zwoerd achter je oren hebben. (=doen alsof je iets niet hoort.)
373 betekenissen bevatten `hebben`
- de tijd aan zich hebben (=weinig of niets te doen hebben)
- de varkens geschoren hebben (=weinig opbrengst hebben)
- weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
- geen hoogvlieger zijn (=weinig talent hebben)
- geen cent te makken hebben (=weinig te besteden hebben)
- schraalhans is hier keukenmeester (=weinig te eten hebben)
- niet hoog timmeren (=weinig verstand hebben)
- wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken (=wie iets wil bereiken moet daar iets voor over hebben)
- wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
- de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
- een dak boven zijn hoofd hebben (=woonruimte hebben, onderdak hebben)
- het is weer aan (=ze hebben weer verkering)
- het Trojaanse paard inhalen. (=ze hebben zichzelf een ramp op de hals gehaald)
- de speelman zit op het dak (=ze zijn pas gehuwd, hebben nog geen zorgen)
- ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
- geen mens zo gek of hij heeft een goeie trek. (=zelfs vreemde mensen hebben goede eigenschappen)
- het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
- stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
- geen knip voor de neus waard zijn (=zijn vak niet kennen en er geen verstand van hebben)
- het hebben over blauwe aardappelen en blauwe sokken (=zonder het aanvankelijk beseft te hebben over verschillende zaken spreken)
- geen kip meer kunnen zeggen (=zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd)
- lelijk ten haring gevaren zijn (=zwaar pech hebben)
- rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)
50 dialectgezegden bevatten `hebben`
- eege laajs beiten et helste (=van je familie moet je het hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- een bek as een biele emmen (=een scherpe tong hebben) (Steenwijks)
- een dreig laever hëbbe (=altijd dorst hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- een ferm klets te pakke hübbe (=een zware verkoudheid hebben) (Bilzers)
- een futje krieg'n (=woedeuitbarsting hebben) (West-Vlaams)
- Een garrend hep ook oogies (=Kleine potjes hebben grote oren) (Katwijks)
- een goei acherdeur ein (=iemand hebben die in nood u helpt en ondersteunt) (Sint-Niklaas)
- Een goei ot getrokke hêmme (=Een stevige middagdut gedaan hebben) (Walshoutems)
- Een is een, moar kriegen is de kunste (=Iets hebben is goed, maar iets verkrijgen is moeilijker) (Staens)
- Een looie pijp of een looie strot hebben (=Hete koffie drinken) (Westlands)
- één on iedre vinger hûbbe (=veel liefjes hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- een peird de ru (gg) e oit eten, dood van d' n ouwre zijn (=zeer grote honger hebben) (Waregems)
- een scheete leute en (=véél plezier hebben) (Zottegems)
- een smede van weg en (=een handje van weg hebben) (Kaprijks)
- een stuk in je reet hebben (=dronken) (Helders)
- een vliegende kroai e méér as un zittende (=weer wat gekregen hebben) (Graauws)
- Een vracht hebben (=Dronken zijn) (IJmuidens)
- een witte lever hebben (=nymfomaan zijn) (Rotterdams)
- een zunege vrouw is de beste spoarpot (=het is een zegen een vrouw te hebben die met geld kan omgaan) (Westerkwartiers)
- éérd on z'n kniejes hemme (=een hoge dunk van zichzelf hebben) (Luyksgestels)
- eerst waarut uit en nou ist wir aon (=zij hebben opnieuw verkering) (Oudenbosch)
- effen stauen (=geen schulden meer hebben) (Erps)
- eh bietje van het speetje hebbe (=wat van de spuit hebben) (Hasselts)
- ei éént ô zè zeel (=hij heeft het zitten, ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
- ei eent ô zenne schreper (=ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
- ei èèt zwette snie gezeen (=misserie hebben) (Hals)
- ei go geen oar achteruit (=hij moet gelijk hebben) (Sint-Niklaas)
- ei wou ta malgeréé én (=hij wilde dat per se hebben) (Graauws)
- ein blindj verke vintj ouch waal ins eine eikel (=een sukkelaar kan ook wel eens geluk hebben) (Heitsers)
- Ein stum hebbe um koks mei te kloppe (=Een hese stem hebben) (Venloos)
- Eine aanhenger hebbe (=Verkering hebben) (Venloos)
- eine boor en ein zoog höbbe noeët genóg (=nooit genoeg hebben) (Heitsers)
- Eine dae get wiltj höbbe waat 'r nog noeëts heet g'hadj, zal get mótte doon waat 'r nog noeëts heet gedaon! (=Die iets wil hebben wat hij nog nooit heeft gehad, zal iets moeten doen wat hij nog nooit heeft gedaan.) (Kinroois)
- eine kop wiej eine túurhamer höbbe, eine kop wiej eine túujer höbbe (=een kater hebben) (Hamonter)
- em een vore rêen (=iemand liggen hebben) (Zeels)
- ëm kniepe (=schrik hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- emmalgat (=dat hebben we al gehad) (Hogts)
- èmmen ès èmmen en krijgen ès de kunstj (=hebben is hebben, krijgen is de boodschap) (Meers)
- Emus op d'n draod hebbe (=Iemand door hebben) (Venloos)
- èn de roo zin (=zwarte nagelringen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- én de roo zin (=vuile nagels hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- En de spel zien (=Diarree hebben) (Zurriks)
- ën dreig kael hëbbe (=dorst hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- èn eek steet ë pètsje met zeek, bau de kèstër zën koskës èn week (=in Eik hebben ze ook maar een heel gewone koster) (Munsterbilzen - Minsters)
- en erm sjoeëp wieëd ook gesjoeëre onder zëne stat (=ook arme mensen hebben recht op onderhoud) (Munsterbilzen - Minsters)
- ën héndsje te van voert hëbbe (=de aparte neiging hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- en ikche hen op etwiën (=iets tegen iemand hebben) (Veurns)
- en it ze wittebroëd voëren (=hij zal het later niet zo breed hebben) (Veurns)
- en oogsj' en op etwieën (=zijn oog laten vallen hebben op iemand) (Veurns)
- èn zën broek sjijte (=angst hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen