Spreekwoorden met `hebben`

Zoek


383 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hebben`

  1. voeling hebben (=contact hebben)
  2. voor de boeg hebben (=nog voor zich hebben, te wachten staan)
  3. voor de kat zijn viool iets hebben gedaan (=een zinloze inspanning hebben geleverd)
  4. voor de mast gediend hebben (=van gewone matroos opgeklommen zijn tot officier)
  5. voor elke naald een draad hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
  6. voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
  7. voor het opscheppen hebben (=meer dan genoeg hebben, zonder er iets voor te moeten doen)
  8. voor heter vuren gestaan hebben (=al groter problemen gekend hebben)
  9. voor ieder gat een spijker hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
  10. vuur in de ogen hebben (=gemotiveerd en passioneel zijn)
  11. waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
  12. water in je kelder hebben (staan) (=een te korte broek aanhebben)
  13. weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
  14. weinig om het lijf hebben (=het stelt niet veel voor.)
  15. wel een kwastje mogen hebben (=wel eens geverfd mogen worden)
  16. wie gaat slapen zonder te hebben gegeten, staat op zonder te hebben geslapen. (=voor de gezondheid zijn eten en slapen van belang.)
  17. wie het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben (=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen)
  18. wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
  19. wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben. (=het valt niet mee iemand te bedriegen, die er zelf bedrieglijke parktijken op na houdt.)
  20. wie vis heeft, moet ook de graat hebben (=je moet ook de nadelen accepteren (geen rozen zonder doornen))
  21. winter hebben (=arm zijn)
  22. witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
  23. woorden hebben (=ruzie of enigheid hebben)
  24. ze achter de mouw hebben (=onoprecht zijn)
  25. ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
  26. ze niet alle vijf hebben (=vreemd gedragen of niet goed bij het verstand zijn)
  27. ze niet allemaal (alle vijf) op een rijtje hebben (=niet bij zijn volle verstand zijn. (alle vijf = de zintuigen))
  28. zeeën van tijd hebben (=ergens erg veel tijd voor hebben)
  29. zes kruisjes hebben (=60 jaar oud zijn)
  30. zijn lesje wel geleerd hebben (=die fout niet opnieuw maken)
  31. zijn rokje gekeerd hebben (=standpunten veranderen)
  32. zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
  33. zwoerd achter je oren hebben. (=doen alsof je iets niet hoort.)

373 betekenissen bevatten `hebben`

  1. de tijd aan zich hebben (=weinig of niets te doen hebben)
  2. de varkens geschoren hebben (=weinig opbrengst hebben)
  3. weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
  4. geen hoogvlieger zijn (=weinig talent hebben)
  5. geen cent te makken hebben (=weinig te besteden hebben)
  6. schraalhans is hier keukenmeester (=weinig te eten hebben)
  7. niet hoog timmeren (=weinig verstand hebben)
  8. wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken (=wie iets wil bereiken moet daar iets voor over hebben)
  9. wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
  10. de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
  11. een dak boven zijn hoofd hebben (=woonruimte hebben, onderdak hebben)
  12. het is weer aan (=ze hebben weer verkering)
  13. het Trojaanse paard inhalen. (=ze hebben zichzelf een ramp op de hals gehaald)
  14. de speelman zit op het dak (=ze zijn pas gehuwd, hebben nog geen zorgen)
  15. ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
  16. geen mens zo gek of hij heeft een goeie trek. (=zelfs vreemde mensen hebben goede eigenschappen)
  17. het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
  18. stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
  19. geen knip voor de neus waard zijn (=zijn vak niet kennen en er geen verstand van hebben)
  20. het hebben over blauwe aardappelen en blauwe sokken (=zonder het aanvankelijk beseft te hebben over verschillende zaken spreken)
  21. geen kip meer kunnen zeggen (=zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd)
  22. lelijk ten haring gevaren zijn (=zwaar pech hebben)
  23. rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)

50 dialectgezegden bevatten `hebben`

  1. eege laajs beiten et helste (=van je familie moet je het hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. een bek as een biele emmen (=een scherpe tong hebben) (Steenwijks)
  3. een dreig laever hëbbe (=altijd dorst hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. een ferm klets te pakke hübbe (=een zware verkoudheid hebben) (Bilzers)
  5. een futje krieg'n (=woedeuitbarsting hebben) (West-Vlaams)
  6. Een garrend hep ook oogies (=Kleine potjes hebben grote oren) (Katwijks)
  7. een goei acherdeur ein (=iemand hebben die in nood u helpt en ondersteunt) (Sint-Niklaas)
  8. Een goei ot getrokke hêmme (=Een stevige middagdut gedaan hebben) (Walshoutems)
  9. Een is een, moar kriegen is de kunste (=Iets hebben is goed, maar iets verkrijgen is moeilijker) (Staens)
  10. Een looie pijp of een looie strot hebben (=Hete koffie drinken) (Westlands)
  11. één on iedre vinger hûbbe (=veel liefjes hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. een peird de ru (gg) e oit eten, dood van d' n ouwre zijn (=zeer grote honger hebben) (Waregems)
  13. een scheete leute en (=véél plezier hebben) (Zottegems)
  14. een smede van weg en (=een handje van weg hebben) (Kaprijks)
  15. een stuk in je reet hebben (=dronken) (Helders)
  16. een vliegende kroai e méér as un zittende (=weer wat gekregen hebben) (Graauws)
  17. Een vracht hebben (=Dronken zijn) (IJmuidens)
  18. een witte lever hebben (=nymfomaan zijn) (Rotterdams)
  19. een zunege vrouw is de beste spoarpot (=het is een zegen een vrouw te hebben die met geld kan omgaan) (Westerkwartiers)
  20. éérd on z'n kniejes hemme (=een hoge dunk van zichzelf hebben) (Luyksgestels)
  21. eerst waarut uit en nou ist wir aon (=zij hebben opnieuw verkering) (Oudenbosch)
  22. effen stauen (=geen schulden meer hebben) (Erps)
  23. eh bietje van het speetje hebbe (=wat van de spuit hebben) (Hasselts)
  24. ei éént ô zè zeel (=hij heeft het zitten, ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
  25. ei eent ô zenne schreper (=ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
  26. ei èèt zwette snie gezeen (=misserie hebben) (Hals)
  27. ei go geen oar achteruit (=hij moet gelijk hebben) (Sint-Niklaas)
  28. ei wou ta malgeréé én (=hij wilde dat per se hebben) (Graauws)
  29. ein blindj verke vintj ouch waal ins eine eikel (=een sukkelaar kan ook wel eens geluk hebben) (Heitsers)
  30. Ein stum hebbe um koks mei te kloppe (=Een hese stem hebben) (Venloos)
  31. Eine aanhenger hebbe (=Verkering hebben) (Venloos)
  32. eine boor en ein zoog höbbe noeët genóg (=nooit genoeg hebben) (Heitsers)
  33. Eine dae get wiltj höbbe waat 'r nog noeëts heet g'hadj, zal get mótte doon waat 'r nog noeëts heet gedaon! (=Die iets wil hebben wat hij nog nooit heeft gehad, zal iets moeten doen wat hij nog nooit heeft gedaan.) (Kinroois)
  34. eine kop wiej eine túurhamer höbbe, eine kop wiej eine túujer höbbe (=een kater hebben) (Hamonter)
  35. em een vore rêen (=iemand liggen hebben) (Zeels)
  36. ëm kniepe (=schrik hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. emmalgat (=dat hebben we al gehad) (Hogts)
  38. èmmen ès èmmen en krijgen ès de kunstj (=hebben is hebben, krijgen is de boodschap) (Meers)
  39. Emus op d'n draod hebbe (=Iemand door hebben) (Venloos)
  40. èn de roo zin (=zwarte nagelringen hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. én de roo zin (=vuile nagels hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. En de spel zien (=Diarree hebben) (Zurriks)
  43. ën dreig kael hëbbe (=dorst hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. èn eek steet ë pètsje met zeek, bau de kèstër zën koskës èn week (=in Eik hebben ze ook maar een heel gewone koster) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. en erm sjoeëp wieëd ook gesjoeëre onder zëne stat (=ook arme mensen hebben recht op onderhoud) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ën héndsje te van voert hëbbe (=de aparte neiging hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. en ikche hen op etwiën (=iets tegen iemand hebben) (Veurns)
  48. en it ze wittebroëd voëren (=hij zal het later niet zo breed hebben) (Veurns)
  49. en oogsj' en op etwieën (=zijn oog laten vallen hebben op iemand) (Veurns)
  50. èn zën broek sjijte (=angst hebben) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen