Spreekwoorden met `uit`

Zoek


326 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `uit`

  1. uit zijn vel springen (=zeer kwaad zijn)
  2. uit zuivere bronnen vloeit zuiver water. (=eerlijke mensen praten geen kwaad)
  3. uitdrogen als een Harderwijker (=alsmaar vervelender worden)
  4. uitgaan als een nachtkaars (=langzaam doven, sterven)
  5. uitgesteld is niet vergeten. (=uitstel is nog geen afstel)
  6. uitgeteld zijn (=vermoeid zijn, niet meer verder kunnen)
  7. uitlekken (=als iets ongewenst publiekelijk bekend wordt)
  8. uitstel is geen afstel (=als je iets uitstelt wil dat nog niet zeggen dat je het nooit meer gaat doen)
  9. uitstel van executie (=iets onaangenaams wordt tijdelijk uitgesteld Later gaat dit toch nog gebeuren)
  10. van uitstel komt afstel (=als je iets niet meteen doet, loop je het risico dat het nooit meer gebeurt)
  11. voor het zingen de kerk uit (=coïtus interruptus)
  12. vooruit met de geit (=komaan, we doen voort.)
  13. vroeg uit de veren zijn (=vroeg opstaan)
  14. wat helpt fluiten, als het paard niet pissen wil. (=een zinloze oplossing)
  15. weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)
  16. wie een kluitje heeft, heeft  er graag een turfje bij (=ieder probeert zijn bezittingen te vermeerderen)
  17. wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met het halster tegen de kop slaan. (=je bereikt meer met vriendelijkheid, dan met strengheid)
  18. wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
  19. wie in een boomgaard werkt mag er uit eten / van de druiven eten. (=voordeel halen uit je werk.)
  20. wie in het schuitje zit moet meevaren (=wie ergens mee begonnen is moet dit ook afmaken)
  21. wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben. (=het valt niet mee iemand te bedriegen, die er zelf bedrieglijke parktijken op na houdt.)
  22. wie zijn klomp breekt, schiet gemakkelijk uit zijn slof (=als je wordt teleurgesteld, kun je gemakkelijk boos worden)
  23. wie zijn ogen sluit, waant zich in Rome (=als je de realiteit negeert, ben je niet bewust van wat er werkelijk gaande is.)
  24. zitten als een kikker op een kluitje (=zonder enige bewegingsruimte)
  25. zo Hollands als haring met uitjes (=typisch Hollands)
  26. zo komt het luie zweet eruit (=gezegd van iemand die hard werkt)

394 betekenissen bevatten `uit`

  1. uit de bol gaan (=uitbundig vieren)
  2. een fles de nek breken (=uitdrinken)
  3. paard in de wieg, kind in de wei (=uitdrukking van ongeloof gebruikt als iemand erg overdrijft. )
  4. per slot van rekening (=uiteindelijk)
  5. summa summarum (=uiteindelijk - tenslotte)
  6. zo het handje thuis tost, tost het nergens (=uiteindelijk gaat er niets boven het eigen huis)
  7. jong en oud, op het eind wordt alles koud. (=uiteindelijk gaat iedereen dood.)
  8. een kat komt altijd weer op zijn poten terecht. (=uiteindelijk komt het toch weer in orde.)
  9. met een sisser aflopen (=uiteindelijk viel het mee)
  10. alle scheuten zijn geen rozen. (=uiterlijk bedriegt; niet alles is van hoge kwaliteit.)
  11. paardenkeutels zijn geen vijgen (=uiterlijk kan bedriegen / laat je niks wijsmaken)
  12. spijkers op laag water zoeken (=uitermate achterdochtig zijn, onprettige opmerkingen maken over onbelangrijke zaken)
  13. van de prins geen kwaad weten (=uiterst argeloos zijn)
  14. in een geur van heiligheid (=uiterst godvruchtig)
  15. zwart van de honger (=uiterst hongerig)
  16. op je elfendertigst (=uiterst langzaam)
  17. in het huisje wegen (=uiterst nauwkeurig het gevraagde gewicht geven)
  18. moord en brand schreeuwen (=uiterst verontwaardigd zijn)
  19. je woorden op een goudschaaltje wegen (=uiterst weloverwogen spreken)
  20. aan de zwier zijn (=uitgaan, drinken)
  21. in extenso (=uitgebreid)
  22. onder de voet geraken (=uitgeput raken, ziek worden)
  23. aan het eind van zijn Latijn zijn (=uitgeput zijn)
  24. gaar zijn (=uitgeput zijn, met name na geestelijke inspanning, bijvoorbeeld een hele dag vergaderen)
  25. je kruit verschoten hebben (=uitgeput zijn, niets meer kunnen doen)
  26. van de kaart zijn (=uitgeschakeld zijn - totaal versuft zijn)
  27. in het licht geven (=uitgeven - publiceren)
  28. op verhaal komen (=uitrusten en op krachten komen)
  29. je netten drogen (=uitrusten na dronkenschap)
  30. de bok slepen (=uitsloven om niks)
  31. geen vlieg kwaad doen (=uitsluitend goede bedoelingen hebben, niemand tot last zijn)
  32. borgen is geen kwijtschelden (=uitstel is geen afstel)
  33. uitgesteld is niet vergeten. (=uitstel is nog geen afstel)
  34. je kap over de haag hangen (=uittreden uit klooster of priesterschap)
  35. in den brede (=uitvoerig)
  36. iets breed uitmeten (=uitvoerig (overdreven) over iets praten)
  37. iemand het volle pond geven (=uitvoerig en duidelijk antwoorden)
  38. een voet in de stijgbeugel hebben (=uitzicht hebben op bevordering)
  39. de aap vlooien (=uitzichtloos en nutteloos werk doen)
  40. in de watten leggen (=uitzonderlijk goed verzorgen)
  41. van heinde en verre (=van alle kanten, vanuit alle landen)
  42. het is hollen of stilstaan (=van het ene uiterste in het andere belanden)
  43. hollen of stilstaan (=van het ene uiterste in het andere vallen)
  44. van de wal in de sloot belanden (=vanuit een slechte situatie terechtkomen in een situatie die nóg slechter is)
  45. in hart en nieren (=vanuit volle overtuiging)
  46. aan de weg timmeren (=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)
  47. gevleugelde woorden (=veel gebruikte en breed gedragen uitspraken)
  48. diep in de buidel tasten. (=veel geld aan iets uitgeven.)
  49. op grote voet leven (=veel geld uitgeven)
  50. de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens (=veel goede voornemens hebben zonder ze daadwerkelijk uit te voeren)

50 dialectgezegden bevatten `uit`

  1. De reuzel loopt m'n reet uit (=Ik heb het warm) (Rotterdams)
  2. De reuzel loopt mijn reet uit (=Het is snikheet) (Westlands)
  3. de roë vlag stikt uit (=maandstonden) (Moes)
  4. de rute is trut en at rint rint trin (=de ruit is er uit en als het regent regent het er in) (Izegems)
  5. de rutte der ut en trint der in (=het raam is er uit en het regent binnen) (West-Vlaams)
  6. de schoap'm van de bokk'n scheid'n (=de goede en de slechte mensen uit elkaar halen) (Westerkwartiers)
  7. de schuup öt et schòp schoepe (=de schop uit de berging pikken.) (Tilburgs)
  8. de sjoenste daag van m'n leve (=de mooiste dach uit mijn leefde) (Mestreechs)
  9. de snie is d'r uit (=goede verstandhouding verbroken) (Huizers)
  10. de snor drukken , de kuielattuh nemuh (=zich uit de voeten maken) (Utrechts)
  11. de stoeme is me zaan kloete aan ne nagel blaaiven ange. (=de aap komt uit de mouw.) (Antwerps)
  12. de toffël ès al gedèk (=je hemd hangt uit je broek) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de verroader slept nooit (=kijk uit waar- en wat je zegt) (Westerkwartiers)
  14. de vlag hink aut (=je slip hangt uit je broerk) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de vreugmes keumt ônger de hoeëmes oet (=als de onderrok onder de jurk uit komt) (Weerts)
  16. de waaj inzètte (=het lekkerste eten uit de pan vissen, flink beginnen te eten) (Heitsers)
  17. de weint keump van boven (=de wind komt uit het zuiden) (Boorsems)
  18. de weint keump van onger (=de wind komt uit het noorden) (Boorsems)
  19. de wènd kump van aut 't raengerkoet (=de wind komt van uit het westen) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. de wènd kump wit autët verkeirde koet (=de wind blaast zeer koud uit het noorden) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. de wieës aad attet langer doert vër aut te rèste as vër miech te wiëene (=oud ben je pas als de tijd om uit te rusten langer wordt dan die om je moe te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de wieës nauts waaj een koe nen haos vink (=soms valt er een oplossing uit de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. De wiez, n kuump uut oost, n, mer , t bent d, r maar dree west. (=De wijzen kwamen uit het oosten, maar het waren er maar drie) (Twents)
  24. De wilde en de tamme (en dan de familienaam). Een notoire asociale familie waren vroeger de wilde Gijssens vs de nette tak: de tamme Gijssens (=Crminele vs aardige/sociale familie met zelfde achternaam uit 1 stamboom.) (Utrechts)
  25. de woarijt komt uit a moest'n de kroun uitbrin' (=ooit zal de waarheid aan het licht komen) (Brakels)
  26. dè zie-t-ur köös ööt (=dat ziet er mooi uit) (Tilburgs)
  27. de zits haaj nie vër vliege te vange (=steek de armen maar uit de mouwen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de zossëm ë knépke gaeve (=wat steekt hij toch allemaal uit) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de zossem ongebich de këmiene gaeve (=hij zag er nochtans heiliger uit dan de Paus) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de zukke op de hakn hebm hangn (=er slordig uit zien) (Rijssens)
  31. de zwijn'n deur de bieèt'n joag'n (=uit de bol gaan (veel alcohol) ) (Waregems)
  32. dea mins ait et kowed (=niet uit de voeten kunnen) (Tiens)
  33. dee heb 't nus onder 'n boom ligg'n (=verloving of verkering uit) (Achterhoeks)
  34. Deh sjiertst dur uit (=Dat spuit er uit) (Ewijk (Euiwwiks))
  35. dei verjoet nemi (zij is niet meer jarig) (=als een vrouw er heel oud uit ziet) (tervurens)
  36. Dek je mei je kloef'n (=Verdwijn uit m'n ogen) (Veurns)
  37. den duvel in got uit ieënn pot schiwderen (=iemand die met alle winden meedraait) (Kaprijks)
  38. den oup (=aap) uit d'orlooze (=uurwerk) kaaken (=de kat uit de boom kijken) (Gents)
  39. der komt der do eiene owet de histe gestesseld (=er komt iemand uit de struiken gekropen) (Hulshouts)
  40. der ruut de waol die kruut (=uit je bed de waal gaat kruien) (Nijmeegs)
  41. dès korre op aowe meule (=dat komt je goed uit) (Heezers)
  42. des mich kaart egaal (=dat maakt me niks uit) (Heitsers)
  43. det duit d’r van kerbette (=dat doet hij uit woede) (Heitsers)
  44. det is ein krank veugelke väör de kat (=hij gaat het niet halen; het ziet er niet goed uit) (Heitsers)
  45. det is ein sjerkeukske (=letterlijk: koekje waarvoor men de laatste kliekjes bij elkaar doet om er nog wat van te bakken; figuurlijk: het jongste kindje uit een groot gezin, vaak een nakomertje.) (Heitsers)
  46. det is kappes of moos (=dat is allebei hetzelfde en dat maakt dus niks uit) (Heitsers)
  47. det is mich egaal (=dat maakt mij niets uit) (Heitsers)
  48. det is mich prónt ins (=dat maakt mij niets uit) (Heitsers)
  49. det is zoeë gelp wie klieë (=dat straalt van gezondheid; ziet er gezond uit (gelp = welig groeiend)) (Heitsers)
  50. det litsj mich oet de hènj (=dat glijdt me uit de handen) (Sint-joasters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen