Spreekwoorden met `man`

Zoek


476 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `man`

  1. iemand een vuile mond geven (=iemand uitschelden)
  2. iemand een warm hart toedragen (=iemand steunen)
  3. iemand een worst voorhouden (=iemand een voordeeltje in het vooruitzicht stellen, teneinde hem te bewegen ergens mee akkoord te gaan)
  4. iemand ergens voor warm maken (=iemands interesse voor iets opwekken)
  5. iemand geen haarbreed in de weg leggen (=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
  6. iemand geen strobreed in de weg leggen (=niets doen om iemand tegen te houden of te belemmeren)
  7. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  8. iemand gehoor geven (=naar iemand luisteren, gevolg geven aan zijn vraag)
  9. iemand geloven bij ja en neen (=iemand op zijn woord geloven)
  10. iemand het bloed onder de nagels vandaan halen (=iemand vreselijk treiteren of irriteren)
  11. iemand het brood uit de mond nemen/stoten (=iemand het onmogelijk maken om in eigen inkomen te kunnen voorzien)
  12. iemand het gat van de deur wijzen (=iemand zeggen dat die het pand moet verlaten of iemand wegsturen)
  13. iemand het gras voor de voeten wegmaaien (=iemand alle kansen ontnemen)
  14. iemand het hemd van het lijf vragen (=erg nieuwsgierig zijn en alles van iemand proberen te vragen)
  15. iemand het hof maken (=aardig tegen iemand doen in de hoop aardig gevonden te worden)
  16. iemand het land opjagen (=iemand uit zijn humeur brengen)
  17. iemand het lemmer bieden (=iemand uitdagen)
  18. iemand het licht in de ogen niet gunnen (=iemand absoluut niet kunnen verdragen)
  19. iemand het mes op de keel zetten (=iemand onder zware druk zetten)
  20. iemand het nakijken geven (=iemand verslaan of achterlaten.)
  21. iemand het net over het hoofd halen (=iemand tegen wil en dank tot iets doen besluiten)
  22. iemand het vel over de oren halen (=iemand te veel laten betalen)
  23. iemand het vierkante gat wijzen (=iemand de deur wijzen, wegsturen)
  24. iemand het volle pond geven (=uitvoerig en duidelijk antwoorden)
  25. iemand het voordeel van de twijfel gunnen (=een onzekere factor voor hem zo gunstig mogelijk laten meetellen)
  26. iemand het vuur na aan de schenen leggen (=iemand onder druk zetten)
  27. iemand het zwijgen opleggen (=er met niemand over mogen praten en niemand iets mogen vertellen)
  28. iemand honing om de mond smeren (=tegen iemand aardige dingen zeggen/vleien om iets gedaan te krijgen)
  29. iemand iets aan de hand doen (=iemand een suggestie geven)
  30. iemand iets aan de neus hangen (=iemand iets vertellen wat die beter niet kan weten)
  31. iemand iets aansmeren (=iemand iets (weinig waardevols) verkopen)
  32. iemand iets betaald zetten (=wraak nemen of straffen)
  33. iemand iets diets maken (=iemand iets wijs maken)
  34. iemand iets door de neus boren (=ervoor zorgen dat iemand iets niet krijgt)
  35. iemand iets heten liegen (=beweren dat iemand gelogen heeft)
  36. iemand iets in de maag splitsen/stoppen (=iemand met iets opzadelen)
  37. iemand iets in de mond geven (=iemand de mening van een ander laten geven in plaats van de eigen mening)
  38. iemand iets in de schoenen schuiven (=iemand aanwijzen als de schuldige of als de verantwoordelijke voor een mislukking)
  39. iemand iets in het oor bijten (=iemand iets op bitsige wijze influisteren)
  40. iemand iets in het oor fluisteren (=iemand iets zachtjes zeggen, heimelijk laten weten)
  41. iemand iets onder de roos vertellen (=iemand in het geheim iets meedelen)
  42. iemand iets op de mouw spelden (=iemand iets wijsmaken)
  43. iemand iets op een briefje geven (=ergens heel zeker van zijn)
  44. iemand iets op zijn brood geven (=iemand onvriendelijk iets verwijten)
  45. iemand iets voor de voeten gooien (=iemand met iets confronteren)
  46. iemand iets voor de voeten werpen (=iemand beschuldigen van iets)
  47. iemand in de arm nemen (=iemand de hulp vragen om te ondersteunen)
  48. iemand in de boot nemen (=met iemand een grap uithalen)
  49. iemand in de buik straffen. (=als straf geen eten geven.)
  50. iemand in de kaart spelen (=iemand onbewust helpen)

654 betekenissen bevatten `man`

  1. iemands eer te na komen (=iemand beledigen - iemands naam aantasten)
  2. iemand voor het hoofd stoten (=iemand beledigen of kwetsen)
  3. iemand de zwartepiet toespelen (=iemand benadelen)
  4. iemand onder zijn vleugels nemen (=iemand beschermen of verzorgen)
  5. iemand iets voor de voeten werpen (=iemand beschuldigen van iets)
  6. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  7. met iemand afrekenen (=iemand betalen; iemand iets betaald zetten)
  8. een goed woord voor iemand doen (=iemand bij een ander aanbevelen)
  9. iemand op het matje roepen (=iemand bij zich laten komen en om uitleg vragen waarom iets zo gedaan is)
  10. iemand bij de kladden grijpen (=iemand bij zijn kleren grijpen)
  11. iemand op de hielen zitten (=iemand bijna te pakken hebben)
  12. iemand de ijzers aanleggen (=iemand boeien of onder grote druk zetten)
  13. kwaad bloed zetten (=iemand boos maken)
  14. iemand een pluim op zijn hoed steken (=iemand complimenteren)
  15. iemand een veer in de broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)
  16. iemand het vierkante gat wijzen (=iemand de deur wijzen, wegsturen)
  17. iemand in de arm nemen (=iemand de hulp vragen om te ondersteunen)
  18. iemand de rekening presenteren (=iemand de kosten ten laste brengen (ook figuurlijk))
  19. iemand de teugels uit handen nemen. (=iemand de leiding afnemen)
  20. iemand iets in de mond geven (=iemand de mening van een ander laten geven in plaats van de eigen mening)
  21. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  22. een schurftig paard vreest de roskam (=iemand die aan iets schuldig is, heeft liever niet dat datgeen onderzocht wordt)
  23. iemand de genadeslag geven (=iemand die al in grote moeilijkheden zit nog een probleem erbij geven zodat diegene het niet meer aan kan)
  24. een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
  25. zo oud als Methusalem zijn (=iemand die bijzonder oud is)
  26. een Pietje precies (=iemand die de dingen altijd heel precies wil doen)
  27. ere wie ere toekomt (=iemand die de eer verdient moet die ook krijgen)
  28. het zwarte schaap van de familie (=iemand die een beetje buiten de familie staat qua gedrag)
  29. een stille in den lande zijn (=iemand die erg stil en ingetogen is of iemand die zich bijna nooit ergens mee bemoeit)
  30. hoogmoed komt voor de val (=iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende)
  31. die haalt de nieuwe aardappelen niet (=iemand die gauw zal gaan sterven)
  32. het is goed sollen met een dood paard. (=iemand die geen verzet biedt, is een makkelijk slachtoffer)
  33. zo stom als een vis (=iemand die geen woord zegt)
  34. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  35. wie aan de weg timmert heeft veel bekijks (=iemand die grote beslissingen moet nemen, krijgt vaak ook veel kritiek)
  36. wie het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben (=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen)
  37. een echte huismus (=iemand die het thuis naar zijn zin heeft, geen uitgaanstype)
  38. iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
  39. zo zeker als de bank (=iemand die in alles te vertrouwen is)
  40. aan het verkeerde kantoor zijn (=iemand die je niet kan helpen)
  41. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  42. als apen hoger klimmen willen, ziet men gauw hun blote billen (=iemand die meer wil dan hij kan, maakt zich snel belachelijk)
  43. een hele Piet (=iemand die meetelt)
  44. in een slechte reuk staan (=iemand die niet goed bekend staat)
  45. een kale kip kan nog leggen (=iemand die niets heeft, kan nog voor je werken)
  46. gekke Henkie (=iemand die niets in de gaten heeft (bv. `Je denkt toch niet dat ik gekke Henkie ben ?`))
  47. Jantje Contrarie (=iemand die nooit akkoord is)
  48. als bliksemafleider fungeren (=iemand die of iets dat de boze bui van iemand kan afleiden)
  49. iemand die behoorlijk kan uitpakken (=iemand die ongeremd zijn toorn kan uiten)
  50. een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep (=iemand die oud is vindt het fijn te praten over dingen van vroeger)

50 dialectgezegden bevatten `man`

  1. kis man kluëte (=loop naar de vaantjes) (Dendermonds)
  2. kleer'n moak'n de man (=men maakt meer indruk als men mooi gekleed is) (Westerkwartiers)
  3. konijnepoepere (=man me verschillende relaties) (Zottegems)
  4. Kust maa gat jô (=Rot op man) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  5. kwou dak zo rieke was, as de mensen dienken dak bin (=rijke man) (Zeeuws)
  6. leever ne gruute plezante as nen dikke ambetante (=liever een goed geschapen man) (tervurens)
  7. lekker dingk (=aantrekkelijke man / vrouw) (Mestreechs)
  8. Loop toch hen drieten (=Ga toch weg man) (Hoogeveens)
  9. loop toch noë de kloete, mene man (=loop naar de pomp!) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. loopt deumenie mit de bul (stier). (=Als de nood aan de man komt .........) (Zaans)
  11. Ma mec (=Maar man toch, …) (Hals)
  12. man en peerd nuum'n (=alles met naam en toenaam noemen) (Westerkwartiers)
  13. man en pieëd nieme (=naam en toenaam vertellen) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. man man kiek noar dijzelf (=man, kijk naar jezelf!!) (Westerkwartiers)
  15. man moog leit tobbelteup (=pijn aan mijn maag) (Ninoofs)
  16. man stort in mekaor!, krijg het heun en weer (=Krijg de pest,) (Utrechts)
  17. mellekt zowe ni joeng (=zaag niet man) (Arendonks)
  18. mene joeng, lottech nie mèt zen viet rammele (=laat je niet voor de gek houden, man) (Bilzers)
  19. Met Jan en alle man het koffer in duiken (=Met iedereen naar bed gaan) (Amsterdams)
  20. miene vint is ne bloemzak (=mijn man neemt geen initiatief) (Izegems)
  21. Mo jom (=Maar man toch) (Herentals)
  22. ne faarme gast, diën is wel een zondeke weird (=gezegde bij een knappe man) (Antwerps)
  23. ne frangen alf (=een grote man en een kleine vrouw (= gestalte) ) (Sint-Niklaas)
  24. ne getrouwde man moet de mond tau en de portemenei oëpe haage (=trouwen is houwen!) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. ne gildege / zwoare veint - ne vetzak (='n ferme man) (Waregems)
  26. ne keurte geblokte (=kleine stevige man) (Antwerps)
  27. ne man hèt ne boës, n vroo hèt ne knèch (=een hond heeft een baas, een kat personeel) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. ne rilde veint (=rijzige man) (Waregems)
  29. Ne ronker op een eps (=een slanke, kleine man met een dikke, grotere vrouw) (Sint-Niklaas)
  30. Ne schuien (=Een rare man) (Aspers)
  31. ne sjaoszak és iemes dae mei verdient assen vroo kan opmaoke (=achter ieder succesvol man staat een sterke vrouw) (Bilzers)
  32. ne steenezel (=een zeer koppige man) (Sint-Niklaas)
  33. Ne vakein (=Een mooi uitgedoste man) (Mechels (BE))
  34. ne zjaarman; ne strekevent (=een hovaardige man) (Sint-Niklaas)
  35. nen aaë man (=een oude man) (Bilzers)
  36. nen aan oap moete geen toten leren trekken (=ge moet een oudere, meer ervaren man geen raad geven) (Sint-Niklaas)
  37. nen aawen toeker (=een oudere man) (Geels)
  38. nen aouwe vengt (=een oude man) (Antwerps)
  39. nen dijtekautere (=Een man die vreemd gaat) (maldegems)
  40. nen teppen (=een domme man) (Liedekerks)
  41. nen troeten (=een dwaze domme man) (Trejjens)
  42. nou motte man en peerd noeme (=dan moet je zeggen wie dat gedaan heeft) (Oudenbosch)
  43. oe kremmeskirrel (=man nog es aan toe) (Westerkwartiers)
  44. oede vint (=oude man) (Veurns)
  45. oeëftvogel: D'n oeëftvogel afgeschoot'n emmen (=Een goede keuze maken / Een goede man hebben) (Lebbeeks)
  46. oep man seskes waarke (=op mijn zenuwen werken) (Antwerps)
  47. Oewest noom (=Hoe gaat het, man) (Poperings)
  48. onderhaave man en ne pieëdskop (=bijna niemnad) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. onderhave man enne piëdskop (=bijna niemand) (Bilzers)
  50. ons joong hebben goed l*llen, mar ons maiden hebben gin kloute an d'r k*nt (=een Lieshoutse vrouw, die zich beklaagt bij haar man over hun jongens die altijd voorgetrokken worden) (Liessents)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen