Spreekwoorden met `met`

Zoek


311 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `met`

  1. met de neus in de boeken zitten (=veel lezen)
  2. met de noorderzon vertrekken (=onaangekondigd vertrekken en niets meer van zich laten horen)
  3. met de ogen meten (=schatten)
  4. met de ogen verslinden (=heel erg graag zien)
  5. met de paarden van Sint Franciscus. (=te voet gaan)
  6. met de pet naar iets gooien (=niet echt moeite voor iets doen, zonder inzicht schatten)
  7. met de pet rondgaan (=geld inzamelen)
  8. met de prins over de Maas geweest zijn (=veel meegemaakt hebben)
  9. met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
  10. met de sok op de kop gezet (=er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen)
  11. met de vinger nawijzen (=iemand uitgelachen)
  12. met de vork schrijven (=afzetten, meer kosten rekenen dan werkelijk gemaakt)
  13. met de vossenstaart geselen (=zacht straffen)
  14. met de winst strijken. (=winnen)
  15. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
  16. met de wolven (in het bos) huilen (=doen wat de meerderheid doet)
  17. met de zweep erachter zitten (=opjagen)
  18. met dubbel krijt schrijven (=te veel aanrekenen)
  19. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
  20. met een been in het graf staan (=bijna dood, ernstig ziek)
  21. met een dood kalf is het goed sollen (=men kan gerust wat proberen met iets dat al verloren is)
  22. met een goed geloof en een kurken ziel drijft men de zee over (=met vertrouwen en optimisme kan men alles aan)
  23. met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen)
  24. met een half oor (=maar half luisterend)
  25. met een hete aardappel in de keel praten (=op een bekakte manier praten)
  26. met een kanon op een mug schieten (=ophef maken om niks / overdreven zware maatregelen nemen)
  27. met een kennersblik bekijken (=met kennis van zaken beoordelen)
  28. met een kluitje in het riet sturen (=iemand met veel woorden niet veel wijzer maken)
  29. met een lantaarn te zoeken (=heel zeldzaam , moeilijk te vinden)
  30. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  31. met een nat zeil thuiskomen (=dronken thuiskomen)
  32. met een opgestoken zeil (=driftig, boos)
  33. met een rode letter aangetekend staan (=duidelijk vermeld , zodanig dat het zeker niet vergeten wordt)
  34. met een schone lei beginnen (=opnieuw mogen beginnen, zonder dat misstappen uit het verleden nog zichtbaar zijn)
  35. met een sisser aflopen (=uiteindelijk viel het mee)
  36. met een staand zeil (=driftig, boos)
  37. met één voet in het graf staan (=iemand gaat bijna dood)
  38. met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
  39. met een zilveren hengel vissen (=vis kopen in plaats van vangen. Ook: doel bereiken met bedrog)
  40. met een zwarte kool aangetekend staan (=ongunstig bekend staan)
  41. met geen pen te beschrijven zijn (=iets niet met woorden kunnen zeggen)
  42. met gelijke munt betalen (=hetzelfde kwaad terugdoen)
  43. met gesloten beurs betalen (=door middel van een wederzijdse schuld het bedrag verrekenen)
  44. met gouden balken (=met een hypotheek (met lening))
  45. met hangende pootjes thuiskomen (=bewust van schuld (thuis)komen / zeer tegen zijn zin)
  46. met hart en ziel (=met plezier en passie)
  47. met hem is het kwaad kersen eten. (=het is beter hem te mijden.)
  48. met hem kan je paarden stelen. (=hij is overal voor te vinden)
  49. met hem kan men geen spies draaien (=met hem valt niet samen te werken)
  50. met hem kun je gaan vissen (=een prettig persoon in de omgang)

313 betekenissen bevatten `met`

  1. hongerige luizen bijten scherp (=met de arme mensen heeft men de meeste last)
  2. magere luizen bijten scherp (=met de armsten heb je de meeste last)
  3. een put maken om een andere te vullen (=met de ene lening de vorige afbetalen)
  4. op het hart drukken (=met de grootste nadruk zeggen)
  5. op het hart binden (=met de grootste nadruk zeggen)
  6. summa cum laude (=met de hoogste eer)
  7. de koe bij de horens vatten (=met de lastige zaak beginnen)
  8. gapen als een oester (=met de mond wijd open geeuwen)
  9. goed beslagen (=met de nodige kennis en ervaring)
  10. mutatis mutandis (=met de nodige wijzigingen)
  11. met de Adamsvorken eten. (=met de vingers eten.)
  12. gapen als een oester die in de warmte komt (=met de wond wijd open geeuwen)
  13. in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, hetzelfde lot ondergaan)
  14. een Salomonsoordeel vellen (=met een heel vraagstuk een zeer wijze en goede beslissing nemen)
  15. met gouden balken (=met een hypotheek (met lening))
  16. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
  17. een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
  18. cum grano salis (=met een korreltje zout)
  19. het puntje van een scherpe pen is `t felste wapen dat ik ken (=met een kritisch woord kan het meest worden bereikt)
  20. er een punt aan kletsen (=met een praatje vergoelijken)
  21. je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
  22. iemand afschepen (=met een voorwendsel wegzenden)
  23. met vlag en wimpel slagen (=met een zeer goede beoordeling slagen)
  24. zuidwest, regennest. (=met een zuidwesten wind komt vaak regen)
  25. cum laude (=met eer)
  26. met open vizier (=met eerlijke middelen)
  27. het op een akkoordje gooien (=met elkaar afspreken iets op een bepaalde manier aan te pakken)
  28. de violen stemmen (=met elkaar onderhandelen, naar compromissen zoeken)
  29. hoeren en dieven, met geld zijn zij mijn gelieven (=met geld krijg je vrienden)
  30. voor geld kun je de duivel doen dansen (=met geld kun je alles gedaan krijgen)
  31. de domste boeren hebben de dikste aardappelen (=met geluk komt men vaak verder dan met verstand)
  32. de sterke arm der wet (=met gepast geweld optredende overheidsorganisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
  33. met vuur spelen (=met gevaarlijke dingen laks omgaan, gevaarlijke dingen doen)
  34. vi coactus (=met geweld afgedwongen)
  35. een fluwelen tong hebben (=met gladde woorden mensen kunnen overtuigen)
  36. goede raad is goud waard (=met goede aanwijzingen kan je heel veel doen)
  37. met beide handen toegrijpen (=met graagte aanvaarden)
  38. op geen stukken na (halen) (=met grote achterstand iets niet halen)
  39. met lood in de schoenen (=met heel veel tegenzin of angst)
  40. met hem kan men geen spies draaien (=met hem valt niet samen te werken)
  41. met het ongewapend oog (=met het blote oog (zonder hulpmiddelen))
  42. met het blote oog (=met het oog te zien, zonder hulpmiddelen)
  43. de duivel op het kussen binden (=met iedereen raad weten)
  44. iemand een hak zetten (=met iemand een gemene streek uithalen)
  45. iemand in de boot nemen (=met iemand een grap uithalen)
  46. iemand in het ooitje nemen (=met iemand een grap uithalen of voor de gek houden)
  47. met iemand in zee gaan (=met iemand een samenwerking beginnen)
  48. met iemand breken (=met iemand niet meer verder werken, leven)
  49. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  50. je met iemand meten (=met iemand wedijveren)

50 dialectgezegden bevatten `met`

  1. aoën de lèste mem hange (=met alles achterop komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. aot e bitje gaot kun we nie klaogn (=hoe is het met u?) (Kortemarks)
  3. aranje (=Leidse kleur met een A) (Leids)
  4. armpie over 't skoertje (=met je arm om het meisje haar schouder wandelen) (Noordwijks)
  5. As 't regent met pissende Grietie, regent het in zes weken veule, weing of hielemaole niet (=weerspreuk (uit Hoogeveen) ) (Drents)
  6. as 't schip met geld komt (=dat komt met Sint Juttemes) (Westerkwartiers)
  7. as aete fraete, en vraaje poeppe wieëd èsset geloof wijd noeë de K. (=je kan het ook doen, met heelwat fatsoen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. as d'n duvel (=met grote snelheid) (Oosterhouts)
  9. as de klant met de slager praat, mut de wurst um stilhouwe (=als Pietje met Robert praat moet Peter zich stilhouden) (Leewarders)
  10. as de vrollie va heusde be hunne vulo weg zen daan es alté wa te beleive (=als de vrouwen van heusden met hun fiets weg zijn dan is er altijd wat te beleven) (Heusdens)
  11. as ermoej troef ès, aete ver alleen mèr spek bij et braud (=in dagen van nood, eten we spek mèt brood) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. as eure kop op 'n vêrreke stong, lözje neemus geine huidkieës mieër (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Weerts)
  13. as ge me oe ermoei geen road wit, ben de nie werd de ge ze het (=als je met je armoede geen raad weet ben je niet waard dat je ze hebt) (Heezers)
  14. as genoeg nog te weineg ès, ès niks nog goed genoeg (=wees tevreden met wat je hebt en jaag niet op dingen die je niet hebt) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. as het no 5 oor drug blift hebben de ouj wiever kirmis (=als het na 5 uur ophoudt met regenen blijft het voor die dag droog) (Maasbrees)
  16. as je rekene op roze, draait 't in de regel uit op peerdebloeme (=Hou rekening met eventuele tegenvallers..) (Westfries)
  17. As met Sunt Jan de lindebomen bluit, hej de rogge riep met Sunt Job (=Boerenwijsheid) (Drents)
  18. as ne volleirde prëfessër (=met kennis van zaken) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. as ons kat eu koei was kongde ze melke onder de stoof (=als telt niet ; met als kan alles) (Antwerps)
  20. as Simon en Judas (28 oktober) gaon, esj met de zoeëmer gedaon (=weerspreuk) (Weerts)
  21. as te kat van haus ès, ès doeë nog altijd de poes van de geboeëre (=met het JUISTE been uit 't VERKEERDE bed stappen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. as ter van zën lieëges moes geboste zien dan loep ter allang mèt zën derm èn zën haan rond (=hij doet niets dan liegen!) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. as tërdievel ter mèt gemoeid ès (=als alles tegenzit) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. as tërdievel tër mèt spieëlt (=dat is grote toeval) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. As ze de schaopies op het dreuge hebt, holt ze zomaor opiens op met warken (=Als ze de schaapjes op het droge hebben, houden ze zomaar opeens op met werken) (Hoogeveens)
  26. as ziêne kop op 'n kelder deur stóng, kwoom gein kat inne kélder (=iemand met een afzichtelijk gezicht) (Weerts)
  27. As-t nie kan zo-as 't mut dan mu't-ma zo-as 't kan (=We moeten roeien met de riemen die we hebben) (Epers)
  28. As' t je niet jokt moej niet krabben. (=Je moet je niet met andermans zaken bemoeien) (Drents)
  29. assët geet onwaere, lope de vérke mèt ne wès strau èn hun maul (=als het gaat onweren, hebben de varkens een garve stro in hun muil) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. Ast met kanneke ni go muttet lierreke mor pakke (=Antwoord op dat kan ik niet) (Antwerps)
  31. ast wait met st magriet, regnt het drie daagn veul, weinig of niet (=weerspreuk) (Drents)
  32. aste blaajfs finkële, geeste nog ës zën haan verbranne (=wie met vuur speelt, zal zich eraan verbranden) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. aste boëve bès, bringste dan men sletse mèt (=stop met neuspeuteren!) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. aste daud bès, bèste heilegans niks mèt ën watch geld (=als je dood zijt, ben je niets met een hoop geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. aste èn e glaoze haus woens, moeste zelf nie mèt steen goeje (=gooi nooit je eigen ruiten in) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. aste geen taan hëbs, hoeste ze ook nie te poetse (=veel mensen zouden het fijn vinden als ze ook eens met hun mond vol tanden zouden staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. aste mègge daase èn de zon, zitte raenger al èn de ton (=als het gedaan is met regenen, gaan de muggen dansen) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. aste mét den (h) ond slûps kraajste ook zen vlaaj (=pas op met wie je verkeert) (Bilzers)
  39. aste mèt den hond slieps krijgs te z'n vlie. (=Wie bij de hond slaapt, krijgt zijn vlooien.) (Genker)
  40. aste mèt viër spiëls, konste dich verbranne (=wie het gevaar bemint, zal er in vergaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. aste mèt zauget noeë den oeërlog moes goën (=wat ben je toch een dommerik !) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. aste mét zen haan én zen hoër zits, béste zau bij zen hiësene (=twijfel is de deur naar de wijsheid) (Bilzers)
  43. aste mèt zen twei viet opte grond blifs, gerokste geen paut vüraut (=wie niet waagt, blijft maagd) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. aste moes barste van de liëgës, loepste allang mètte dérm èn zën haan (=als je zou barsten van de leugens, liep je reeds lang rond met je darmen in je armen) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. aste n poos alléén wûls gelotte wiëne, doet dan den aofwas! (=met de afwas sta je altijd alleen) (Bilzers)
  46. aste nie baute rooke kons, gank dan mér baute rooke (=als je niet kan stoppen met roken, ga je maar buiten roken) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. aste on intege minse een ploem gifs, dinke ze dat ze al vliëgel hêbbe (=gooi maar niet teveel met bloemen, want ze gaan nog een dikke nek krijgen) (Bilzers)
  48. aste van zen liëges zos boste, loepste allang mèt zen derm èn zen haan (=je doet niets dan liegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. aste vils moeste mèr trëg opston (=met vallen en opstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. aste wils, konste nog e pekske rammel krijge (=ik zou maar eens ophouden met zeuren) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen