4 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `sterven`
- de muizen sterven er voor de kast (=het is er armoe troef)
- duizend doden sterven (=enorme angsten uitstaan)
- je eigen dood sterven. (=vanzelf voorbij gaan)
- te weinig om te leven en te veel om te sterven (=een te kleine aalmoes)
19 betekenissen bevatten `sterven`
- het niet meer kunnen navertellen (=er aan sterven)
- een vaantje strijken (=flauw vallen, sterven, het opgeven)
- memento mori (=gedenk dat je zal sterven)
- ter ziele zijn / ter ziele gaan (=gestorven zijn of sterven, ook figuurlijk: iets dat niet meer bestaat of actief is)
- beter blode Jan dan dode Jan (=het is beter zich laf blood te gedragen, dan te sterven, dood te zijn)
- de dood kent geen lieve kinderen (=ieder moet sterven)
- die haalt de nieuwe aardappelen niet (=iemand die gauw zal gaan sterven)
- uitgaan als een nachtkaars (=langzaam doven, sterven)
- je klompen wegbrengen/wegzetten (=naar huis gaan/sterven)
- heden ik morgen gij (=oud grafschrift: gedenk, lezer, dat jij ook zal sterven)
- het eten niet meer op kunnen. (=spoedig moeten sterven.)
- de weg van alle vlees gaan (=sterven)
- de pijp uitgaan (=sterven)
- met het leven afrekenen (=sterven)
- de ogen luiken (=sterven)
- je laatste adem uitblazen (=sterven, doodgaan)
- de pijp aan maarten geven (=sterven, ermee ophouden)
- op het gijpen liggen (=stervend of totaal buiten adem zijn)
- het hachje erbij inschieten (=zelf sterven aan de gevolgen van een actie)
48 dialectgezegden bevatten `sterven`
-
geröstj laeve is neet sterve (=gerust leven is niet sterven) (Kinroois)
- 't olte breud mut eerst op (=Oude mensen sterven het eerst) (Zwartebroeks)
- a és op zén énje (=hij ligt op sterven) (Meers)
- a ligt op stèirven (=hij ligt op sterven) (Meers)
- a ligt op steirven, a ligt op staarven (=op sterven na dood) (Giesbaargs)
- ae es mor d'uëgen toe te nèepen (=Op sterven na dood) (Wichels)
- aij is van allendah (=hij kan ieder moment sterven) (Hulsters (NL))
- autgoën waaj ë kaeske (=stilaan sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- D'r goat d'r meer dood an 'n draank as van 'n döst (=Er sterven meer mensen aan de drank dan van de dorst) (Twents)
- dae ès bekans noeë pieringëland (=hij is op sterven na dood) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ruuktj al nao de sjöp (=hij ligt op sterven) (Heitsers)
- dae zë kèèëskë geet stilaoën aut (=hij is op sterven na dood) (Munsterbilzen - Minsters)
- daud gon ès heil dieër, het kos tich ze laeve! (=sterven is het ergste dat er is) (Munsterbilzen - Minsters)
- de gaerd aaf gaon (=sterven) (Weerts)
- de moes tich nie autdoen vër daste gees sloëpe (=als je nog niet op sterven ligt, moet je nog niet alles wegschenken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de peiringë èn zë graof goën nog këpot van ermoej (=hij leeft als een gierige en zal ook zo sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- de pijp aoën Matte gaeve (=sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- din giêt met de petatten de koêl in (=verwachting dat iemand in het najaar zal sterven) (Sevenums)
- doeë zin pillëkës vër ielkë zikte, mèr nie vër de daud (=iedereen moet eens sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- erm laeve en rijk daud gon (=leven als een vrek en rijk sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- Erm laeven en riêk sterven (=Een vrek sterft rijk) (Sevenums)
- ervan optrekke (=aan een ziekte sterven) (Leefdaals)
- hae ruuk nae de schup (=hij is doodziek, op sterven na dood) (Venloos)
- Hae ruuk nao de sjöp (=sterven) (Sittards)
- hèe es op sterve nouë daut (=hij is gaat sterven) (Bilzers)
- Hie leit ok zuunig (=Hij / zij ligt op sterven) (Elspeet)
- ij liejgt op zij lèste (=hij ligt op sterven) (Brakels)
- je lopt up ze latste bièèn'n (=hij is aan het sterven) (Lichtervelds)
- krekel: Zeine krekel laut'n (=De hoek om gaan, sterven) (Lebbeeks)
- krepiëre (=sterven als een hond) (Munsterbilzen - Minsters)
- makstarm ast niewoar is (=ik mag sterven als het niet waar is) (Sallands)
- on zen in koëme (=sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- op ne siebot steurve (=plots sterven) (Leefdaals)
- op zen léste sjoen lope (=Op sterven na dood) (Bilzers)
- tis ne veugle voe de katte (=hij is aan het sterven) (Lichtervelds)
- tis ne veugle voe de katte (=hij is aan het sterven) (Kortemarks)
- Uut/üüt de tyd kummen. (=sterven) (Nedersaksisch (NSS))
- zan kjeis es veir ooëtj (=Hij is moe / hij ligt op sterven) (Ninoofs)
- ze krage loten (o van pot) (=sterven) (Veurns)
- ze sjiej' uutspuug'n (=sterven) (Veurns)
- ze sjieke uutspugen (=sterven) (West-Vlaams)
- ze zin al on os begonne! (=die van mijn jaren sterven nogal) (Munsterbilzen - Minsters)
- zen bobin ès aof (=hij gaat sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- Zien leipoos loeten (=sterven) (Ronsisch)
- Zijn' schrepere zettn (=sterven) (Waarschoots)
- zijne leper afleggen (=sterven) (Meers)
- Zijne schoen zèten, op struuët liggen (=sterven) (Lokers)
- zin puppe utkloppn (=sterven) (west-vlaams)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen