476 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `man`
- iemand de oren van het hoofd eten (=bij iemand erg veel eten)
- iemand de oren van het hoofd eten. (=zeer veel eten.)
- iemand de oren wassen (=iemand zeggen wat die fout gedaan heeft)
- iemand de pap in de mond geven (=iemand een gemakkelijke oplossing zomaar aanbieden)
- iemand de pas afsnijden (=iemand verhinderen een bepaalde actie uit te voeren)
- iemand de pen op de neus zetten (=streng ondervragen of aanpakken)
- iemand de rekening presenteren (=iemand de kosten ten laste brengen (ook figuurlijk))
- iemand de schop geven (=iemand ontslaan)
- iemand de stuipen op het lijf jagen (=iemand erg laten schrikken en/of bang maken)
- iemand de tekst/les lezen (=iemand scherp berispen)
- iemand de teugels uit handen nemen. (=iemand de leiding afnemen)
- iemand de voet dwars zetten (=tegenwerken)
- iemand de voet kussen (=erg onderdanig naar iemand doen)
- iemand de voet lichten (=iemand op gemene manier de baan afnemen)
- iemand de voeten spoelen (=iemand doen verdrinken / in zee verdrinken)
- iemand de vrije hand geven (=iemand geheel vrij laten in de wijze waarop hij een opdracht uitvoert)
- iemand de vrije teugel laten. (=iemand zijn eigen gang laten gaan)
- iemand de wacht aanzeggen (=een laatste waarschuwing geven)
- iemand de wet stellen (=iemand iets opdragen te doen)
- iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
- iemand de woorden uit de mond halen (=voor een ander spreken)
- iemand de zak geven (=iemand ontslaan)
- iemand de zwartepiet toespelen (=iemand benadelen)
- iemand die behoorlijk kan uitpakken (=iemand die ongeremd zijn toorn kan uiten)
- iemand doodpraten (=op iemand blijven inpraten tot hij versuft van raakt)
- iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
- iemand door de mosterd halen (=op duidelijke wijze kenbaar maken wat iemand fout gedaan heeft)
- iemand een bokking geven (=iemand een standje geven)
- iemand een bril op de neus zetten (=iemand terechtwijzen of dwingen gehoorzaam te zijn)
- iemand een grote neep geven (=iemand ernstig afbreuk doen)
- iemand een hak zetten (=met iemand een gemene streek uithalen)
- iemand een hart onder de gordel/riem steken (=iemand moed inspreken)
- iemand een hengst verkopen. (=iemand een harde klap geven)
- iemand een kies trekken (=iemand veel geld afnemen)
- iemand een kool stoven (=iemand op een onprettige manier ertussen nemen)
- iemand een kopje kleiner maken (=iemand vermoorden)
- iemand een koud bad geven (=iemand kalmeren , illusies ontnemen)
- iemand een kroon opzetten (=iemand eer bewijzen)
- iemand een loer draaien (=iemand lelijk behandelen, lelijk te grazen nemen)
- iemand een luis in de pels zetten (=iemand last bezorgen)
- iemand een oor aannaaien (=iemand oplichten)
- iemand een pen op de neus zetten (=iemand dreigend vermanen)
- iemand een pluim op zijn hoed steken (=iemand complimenteren)
- iemand een poets bakken (=een grap met iemand uithalen)
- iemand een poot uitdraaien (=iemand te veel laten betalen)
- iemand een rad voor de ogen draaien (=iemand iets wijsmaken / iemand op gemene wijze bedriegen)
- iemand een smet aanwrijven (=iemand van iets beschuldigen)
- iemand een veer in de broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)
- iemand een veer op de hoed steken (=iemand vertellen dat die z`n werk goed gedaan heeft)
- iemand een vlieg afvangen (=iemand te vlug af zijn)
654 betekenissen bevatten `man`
- bergafwaarts gaan (=het gaat steeds slechter, bijvoorbeeld met iemands gezondheid)
- vertrouwen komt te voet en gaat te paard (=het is makkelijker om iemands vertrouwen te schaden, dan te verkrijgen)
- wat baten kaars en bril als de uil niet zien en lezen wil (=het is vruchteloos iemand te willen voorlichten als hij dat niet wil)
- de aard van het beestje (=het karakter van iemand)
- je laatste troef uitspelen (=het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen)
- in iemands vel steken (=het lichamelijke lot van iemand anders ondervinden)
- in iemands schoenen staan (=het lot van iemand anders ondergaan)
- in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
- het dunnetjes overdoen (=het nog een keertje op dezelfde manier herdoen)
- het roer omgooien (=het op een heel andere manier proberen)
- het zeil strijken (=het opgeven / flauw vallen / van iemand verliezen)
- wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben. (=het valt niet mee iemand te bedriegen, die er zelf bedrieglijke parktijken op na houdt.)
- iemand uit de tent lokken (=het voor elkaar krijgen dat iemand ergens een uitspraak over doet)
- een lans breken voor iemand (=het voor iemand opnemen, voor iemand de best doen diegene ergens mee te helpen iets te verkrijgen)
- een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
- zijn hoed zit altijd op zijn hoofd (=hij groet nooit iemand)
- boontje komt om zijn loontje (=hij krijgt wat hij verdient, de gevolgen zal iemand altijd wel een keer moeten gaan dragen)
- het is goed aan hem besteed (=hij verdient het, hij zal er op de goede manier mee omgaan)
- er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
- klein is de rouwe, valt de oude koe dood. (=hoe ouder iemand sterft hoe minder het verdriet)
- hij zeit wat (=honend gezegd van iemand die iets stoms zegt)
- het heilig kruis achterna geven (=hopen dat iets of iemand nooit meer terugkomt)
- elk ziet door zijn eigen bril (=ieder ziet het op zijn eigen manier)
- ieder bakt zijn koek zoals hij hem eten wil. (=iedereen behartigt zijn zaken, op een manier zoals hij dat zelf wil.)
- iemand uit bed lichten (=iemand `s nachts laten opstaan)
- iemand van de sokken rijden/lopen (=iemand (bijna) omver rijden of lopen)
- men heeft hem de hoorns opgezet (=iemand (vooral een bekende) heeft een relatie met zijn vrouw)
- de drie h s meegeven (=iemand (zo mogelijk definitief) wegsturen)
- iemand in het zadel helpen (=iemand aan een (goede) functie/positie helpen)
- iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
- iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
- iemand aanschieten (=iemand aanspreken)
- iemand iets in de schoenen schuiven (=iemand aanwijzen als de schuldige of als de verantwoordelijke voor een mislukking)
- iemand het licht in de ogen niet gunnen (=iemand absoluut niet kunnen verdragen)
- iemand met schele/scheve ogen aankijken (=iemand afgunstig bekijken)
- iemand troef geven (=iemand afstraffen)
- iemand de huid over de oren halen (=iemand afzetten, bedriegen)
- een zak zout met iemand gegeten hebben (=iemand al lang kennen)
- met iemand te diep in zee gaan (=iemand al te ver vertrouwen)
- iemand het gras voor de voeten wegmaaien (=iemand alle kansen ontnemen)
- iemand op zijn wenken bedienen (=iemand altijd en onmiddellijk geven waar hij om vraagt)
- de hete aardappel doorspelen (=iemand anders de vervelende klus laten opknappen)
- door de neus boren (=iemand anders iets de mogelijkheid ontnemen)
- iemand in de luren leggen (=iemand bedriegen of misbruiken)
- iemand met open ogen bedriegen (=iemand bedriegen terwijl hij erbij staat)
- iemand om de tuin leiden (=iemand beetnemen of bedriegen)
- iemand ter aarde bestellen (=iemand begraven)
- onder de (groene) zoden stoppen (=iemand begraven)
- iemand voor paal zetten (=iemand belachelijk maken of vernederen.)
- op iemands tenen trappen (=iemand beledigen)
50 dialectgezegden bevatten `man`
- ën proem ès rapper rijp dan ën eekel (=een vrouw komt rapper klaar dan een man) (Munsterbilzen - Minsters)
- Enen man het maor enen gang. (=eén persoon heeft maar één versnelling) (Barghs)
- Er waren twie man en ne pjaarekop (=Er was weinig volk) (Herentals)
- es zoe dik as e vereke (=dikke man) (Diesters)
- Eure vin goa me zinne noe en zinne non, no de pos, achter gêl (=Haar man gaat met zijn hoed op, en zijn hond, naar de post, om geld) (kortrijks)
- Ga nou gauw Deur (door) (mogelijkheid II) (=Doe effe normaal man !) (Utrechts)
- Ge 'oef nie de leste man de zak op te geven! (=Je hoeft niet per se de laatste te zijn!) (Roosendaals)
- Ge kund'is on mennen tap gaon hange joeng (=Je moet niet denken dat ik dat ga doen, man) (Antwerps)
- ge kunt me klowte kussen (=ik heb er genoeg van man, trapt het af man) (Lommels)
- ge most kerbiet lusse, dan kos te öt mekaar ploffe (=blaast hem toch op man) (Tilburgs)
- ge zèèt er wèl meej gedallaast as ge dieje meens in hèùs krèègt. (=je bent er wel mee uit als je die man over de vloer krijgt.) (Tilburgs)
- gij maok het licht nog niej'uit man gèk (=jij maakt het licht niet uit) (Bredaas)
- ginnun kwoaje (=géén slechte man) (Moerdijks)
- Goa toch speule man (=Jij weet er niks van-) (Gimmes (Gemonds))
- goeje schijr gedoan (=goede (rijke ) man gevonden) (Diesters)
- hem kenst om 'n boodschap stuur'n (=hij is een ervaren man) (Westerkwartiers)
- hey jom (=zeg man) (herenthouts)
- hij gaat zijn petatten afgieten (=een man die gaat urineren) (Ransts)
- Hij hank. (=(de lamp / klok / man etc) hangt) (Utrechts)
- hij heej ok nie veul bij te zètte, dieje schraole (=hij is ook nogal zwak, die magere man) (Tilburgs)
- Hij hef een klap van de meulewieke had (=Die man is lang niet goed) (Hoogeveens)
- Hij is briestig (=een man die uit zijn krammen schiet) (Zottegems)
- hij is de juuste man op 't juuste plak (=hij zit op de juiste plaats) (Westerkwartiers)
- hij is oareg uut de kluut'n wozz'n (=hij is een forse man geworden) (Westerkwartiers)
- hij zeup as een piele en zij kreeg klappen as zangd (=alcoholist als man) (Huizers)
- Ich hüb den Dikke Zjenderm nog dèk zien op te loop gon mèt zen aa kammenët as de waolen on Den Danmark (laoter Jaws) mèt e man of tein zen kammenet wolle ümgoeje (=Lachwekkend was vooral het optreden van Den Dikke (gendarme) om de orde te herstellen in de Danmark (van Twanneke van Zjeif) ; als de Waaltjes wervraak namen op zijn rijkswachtcamionette was hij rap verdwenen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ie mot de leste man de pak opheven (=laatst weggaan) (Zeeuws)
- ie smeirt zelve zin stutn (=het is een nogal gezette man) (Izegems)
- Ie weirk nog lyk nen achttienmoandre (=Hij wekrt nog zoals een jonge man) (Harelbeeks)
- ij ee zijn affeseerschoenen nie oan (=een trage, lamlendige man) (Gents)
- ij gao zijn petetten afgieten (=man gaat plassen) (Graauws)
- Ij is met vis bakk'n de panne uut a sprung'n (=Hij is een bijzondere man) (Hattems)
- ij ligt onder de slooef (=man die niks te vertellen heeft) (Lokers)
- ik ben op man seveteg (=Ik ben bijna 70 jaar) (Ninoofs)
- ik ee moe'n de loatste man de zak ipgeev'n (=ik ben gebleven tot de laatste) (Waregems)
- ik kan egen en ploegen mit die man (=ik kan lezen en schrijven met die persoon) (Putters)
- Ik magge die man niet lien (=Ik mag die man niet) (Hoogeveens)
- ik zèè geschaaien van mene vent (=ik ben gescheiden van mijn man) (Tilburgs)
- in 't duuster zien alle katers zwart (=geen ene man is beter dan een ander, ze zijn allemaal hetzelfde.) (Venloos)
- in man roape schaaite (=iemand iets misdoen, benadelen) (Dilbeeks)
- Istie man ju meutje? (=Ben jij er zo één?) (Flakkees)
- je kan die vint nie luchtn (=hij kan die man niet uitstaan) (Kortemarks)
- je kant dangsen in villopompe (=een magere man) (Brugs)
- jee sien joengen upgeten (=man met weelderige baard) (Roeselaars)
- joenkman (=ongetrouwde man) (Veurns)
- kaat: Es ' t kaat ginder boven? (=Spottende vraag voor een lange man) (Lebbeeks)
- ken je nie lie man (=daar kun je niet tegen) (Nijkerks)
- Kende gij dieje (=Weet er iemand iets meer over die man) (Hoogstraats)
- kijrek: Beter van 'n kijrek as van 'n kapelle (=Beter van een rijke dan van een arme man) (Lebbeeks)
- kirrel en gien enne (=man nog es aan toe) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen