72 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `lui`
- op een kluitje (=dicht bij elkaar)
- op je boerenfluitjes (=slordig)
- op je luimen/luipen (=op de loer)
- pluimen in de wind waaien (=iets doen zonder na te denken)
- te lui om uit zijn ogen te zien (=erg lui)
- uit de kluiten gewassen zijn (=erg stevig en groot zijn)
- uit de luizen zijn (=uit een netelige situatie gered zijn)
- van luie Kees (=bijzonder traag)
- vogels van diverse pluimage (=mensen met allerlei diverse achtergronden)
- vorderen als een luis op een teerton (=erg moeizaam opschieten)
- waar de klok luidt, daar is een kapel. (=geruchten hebben vaak een kern van waarheid)
- wat helpt fluiten, als het paard niet pissen wil. (=een zinloze oplossing)
- wat van apen komt wil luizen (wat van katten komt wil muizen) (=zijn afkomst kan men niet verloochenen)
- wie een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij (=ieder probeert zijn bezittingen te vermeerderen)
- wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets negatiefs over zichzelf horen)
- wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven (=wie zich onderdanig gedraagt, wordt als knecht behandeld)
- wie zijn ogen sluit, waant zich in Rome (=als je de realiteit negeert, ben je niet bewust van wat er werkelijk gaande is.)
- zijn eigen luizen bijten hem (=hij wordt gekweld door zijn eigen kinderen)
- zitten als een kikker op een kluitje (=zonder enige bewegingsruimte)
- zitten alsof men een luis in zijn oor heeft (=alsof hij door zijn geweten beschuldigd wordt)
- zo komt het luie zweet eruit (=gezegd van iemand die hard werkt)
- zo veeg als een luis op een kam (=in groot gevaar verkerend)
65 betekenissen bevatten `lui`
- iemands geluid niet horen (=niet naar iemand willen luisteren)
- Parijs is wel een mis waard (=om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten)
- om vliegen te vangen (=om te luieren (niets te doen))
- de ogen voor iets sluiten (=oogluikend toelaten)
- in de luwte vallen (=op minder luide toon verder praten)
- in verzekerde bewaring nemen (=opsluiten (in gevangenis))
- er een eind/punt aan breien (=snel tot een afsluiting komen (bijvoorbeeld van een toespraak))
- pro saldo (=ter afsluiting rekening)
- geen vlieg kwaad doen (=uitsluitend goede bedoelingen hebben, niemand tot last zijn)
- als een luis op een teerton (=vorderen als een luis op een teerton: niet opschieten)
- het ene oor in en het andere weer uit. (=wel horen maar niet luisteren)
- wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets negatiefs over zichzelf horen)
- holle vaten bommen/klinken het hardst (=wie er het minste verstand van heeft, verkondigt het luidst zijn mening)
- wie niet horen wil, moet voelen (=wie niet luistert naar wijze raad, of wie ongehoorzaam is, zal de gevolgen wel aan den lijve ondervinden)
- wie naar zijn moeder en vader niet hoort moet het kalfsvel volgen (=wie niet naar zijn ouders luistert, moet soldaat worden)
50 dialectgezegden bevatten `lui`
- Hee krig et van 't wäärken ok niet in de rugge/ hee hef ut waark'n ok niet uutevun'n (=Hij is lui) (Epers)
- hei's zaan kluute oent schure (=hij is lui (hij helpt niet mee) ) (Brussels)
- hij het last van gestadige lóvigte (=hij is erg lui) (Wierings)
- hij het zien hand'n vrede beloofd (=hij is zeer lui) (Westerkwartiers)
- hij is liever lui as moede (=hij werkt niet graag) (Westerkwartiers)
- Hij is nog te lui en te liederog om uit ze oaguh te kaikuh (=Hij is te te lui om iets te doen) (Utrechts)
- Hij is nog te lui om Onze Lieve Heer gedag te zeggen. (=iemand die heel lui is) (Rotterdams)
- hij is weer op z'n lauwere aan 't ruste (=Hij is lui / voert geen klap uit / doet alsof hij hard gewerkt heeft) (Utrechts)
- hij wil niet op 't iezer biet'n (=hij is lui) (Westerkwartiers)
- hij wil zien eig'n zwit niet ruuk'n (=hij is liever lui dan moe) (Westerkwartiers)
- Hy is sa lui as staal (=Hij is niet zo ijverig) (Fries)
- ich hëb paajn aoën mën goesting (=ik heb geen goesting, ik ben lui) (Munsterbilzen - Minsters)
- ie es noog te leeg vooër zijn gat ip 't heffn (=hij is uiterst lui) (Waregems)
- ie is nog te leu om t hos te zien waai n (=lui) (Zeeuws)
- ik zijn lui (=ik heb slaap) (Roosendaals)
- j'is lege zakken ant verzetten (=hij is lui) (Ostêns)
- Je leeft lui en slecht, en armoedig. 1) Achteloos 2) Armoedig 3) Bestiaal 4) Canailleus 5) Gemeen 6) Godslasterlijk 7) Lichtzinnig 8) Losbandig 9) Ongebonden 10) Ongegeneerd 11) Ontuchtig 12) Onzedelijk 13) Pervers 14) Ploertachtig 15) Schandelijk 16) Slordig 17) Verdorven 18) Verzwijnd 19) Zedeloos 20) Zedenloos 21) Zwijnachtig (=je bin te lui en te liederlijk) (Utrechts)
- jè te leeg dat ie een stroa van d'èèrde rap (=hij is lui) (Kortrijks)
- je zit up zen leeg gat (=hij is lui) (Brugs)
- Je zoe gin ges verleg’n (ges = hier: grassprietje) (=Hij is heel lui) (Wevelgems)
- jee nog noît e strooj van deîrde gerapt (=hij is te lui om te werken) (kortemarks)
- kom huf dich en laot dien lui knaok wappere (=kom sta op en ga eens beginnen) (Venloos)
- Liever loi as loof. (=Liever lui dan moe.) (Zaans)
- loeë zwieët es gau gerieëd (=liever lui dan moe) (Meers)
- loi zwiët is gaa geriëd (=lui zweet is gauw gereed) (Antwerps)
- lóie everd (=lui) (Gronings)
- Loij zweet is rap geriéd (=lui zweet is rap gereed) (Bambrugs)
- lui zweit is flot gereid (=te lui zijn om te werken) (Heitsers)
- Lûie spier ê (=lui zijn) (Volendams)
- luije zweit is gauw gereid (=Liever lui dan moe) (Steins)
- Nen ezel zwit van tschaaite (=lui zweet is gauw gereed) (Dendermonds)
- nën iëzël zwèt al atter moet sjijte (=wees maar niet zo koppig lui) (Munsterbilzen - Minsters)
- Nog te lui om brand te roepen. (=heel lui persoon) (Rotterdams)
- oetrèkke, det zuut eine boor lever van zien kuuj den van zien luuj (=een koe die zich uitrekt, voelt zich op haar gemak en geeft veel melk, maar een knecht die zich uitrekt, is lui of moe en werkt dus minder hard) (Heitsers)
- oh, dat binnen feine / fijne minsen, dat binnen wel oardige luijen, dor kuye wel mie worren. (woorden op -ijn zijn allemaal! leenwoorden en worden uitgesproken als in Piet heyn, fein -geen leenwoord- heeft andere klank en iets andere betekenis dan fijn) (=dat zijn aardige lui hoor) (Urkers)
- op de voel kloëte ligke, voehloehre (=lui zijn, de dag verlummelen) (Heerlens)
- op je nest blijven leggen (=lui zijn) (Westlands)
- op zên laaj praaj zitte (=op zijn lui gat zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- op zën lui krint blijvë zittë (=geen klop doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- op zen lui krint zitte (=niets doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- opgebloazen gulllek een padde (=dik en lui) (Sint-Niklaas)
- paajn aoën zën goesting hëbbe (=lui of lusteloos zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- schier'n: A kloeëte schier'n (=lui zijn, niks doen) (Lebbeeks)
- sjoeën werk, jao, dao kins se ore nao kieke (=uitspraak van iemand die liever lui dan moe is) (Heitsers)
- SNEL és allang daud, mér lui laef nog (=Kort leven, lang dood) (Bilzers)
- SNEL ès daud mèr lui laef nog (=haast en spoed is zelden goed) (Munsterbilzen - Minsters)
- te leeg om e struut te verle' n (=te lui om iets te doen) (Zottegems)
- te leeg om te goapen (=te lui om iets te doen) (Iepers)
- te leeg viuër zijn piuëdn opteffn (=heel erg lui lijn) (Kaprijks)
- Te lui en te liederlijk zijn, Op zn lauweren rusten. / Te lui (en te liederlijk) om de dag in te kijken (=Hij rust de hele dag en voert geen klap uit.) (Utrechts)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen