Spreekwoorden met `elk`

Zoek


66 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `elk`

  1. iets in de melk te brokken hebben (=invloed hebben)
  2. iets met de moedermelk binnenkrijgen (=iets leren in de eerste levensjaren)
  3. laten we elkaar geen mietje noemen (=laten we precies zeggen hoe we denken over de ander)
  4. met de moedermelk ingezogen hebben (=van jongs af zo geleerd hebben)
  5. niets in de melk te brokken hebben (=niets te zeggen hebben)
  6. op elkaar lijken als het ene ei op het andere (=goed op elkaar lijken)
  7. op elkaar lijken als twee druppels water (=precies op elkaar lijken)
  8. voor elk wat wils (=er zit voor iedereen wel wat bij)
  9. voor elkaar boksen (=gedaan krijgen, in orde maken)
  10. voor elke naald een draad hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
  11. voor elke spijker een gat weten (=voor elk probleem een oplossing weten)
  12. wat de vrouw graag mag, eet de man elke dag. (=mannen eten wat hun vrouw kookt, ook als het niet hun favoriete gerecht is)
  13. weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)
  14. willen weten welk vlees men in de kuip heeft (=eerst willen weten hoe iemand is)
  15. ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
  16. zo welkom als een hond in de keuken (=absoluut niet welkom)

88 betekenissen bevatten `elk`

  1. je kaarten op tafel leggen (=laten weten over welke middelen je beschikt om iets gedaan te krijgen)
  2. soort zoekt soort (=mensen met dezelfde interesses zoeken elkaar op)
  3. het op een akkoordje gooien (=met elkaar afspreken iets op een bepaalde manier aan te pakken)
  4. de violen stemmen (=met elkaar onderhandelen, naar compromissen zoeken)
  5. op gespannen voet (zijn) (=moeilijk met elkaar omgaan, ruzie)
  6. ieder voor zich en God voor ons allen (=niemand helpt elkaar)
  7. voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
  8. als een tang op een varken passen/sluiten (=niet bij elkaar passen)
  9. het kan niet altijd kaviaar zijn (=niet elke dag is een topdag)
  10. scheer de schapen als ze wol hebben (=niet tegen elke prijs voordeel willen nastreven)
  11. schots en scheef (=ongeordend door elkaar heen)
  12. elkaar vliegen afvangen (=op onbeduidende details elkaar beconcurreren dan wel duidelijk willen laten uitkomen dat men zelf gelijk heeft en de ander niet)
  13. instorten als een kaartenhuisje (=plots en snel in elkaar zakken, tenietgedaan worden)
  14. de schellen vallen hem van de ogen (=plotseling iets begrijpen hoe het in elkaar steekt)
  15. op elkaar lijken als twee druppels water (=precies op elkaar lijken)
  16. er haring of kuit van willen hebben (=precies willen weten hoe het in elkaar steekt)
  17. petje af (=respect betonen voor hoe iemand iets voor elkaar gekregen heeft)
  18. overhoop liggen (=ruzie met elkaar hebben)
  19. het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)
  20. als sardientjes in een blik (=stijf boven op elkaar; dicht opeen)
  21. van twaalf ambachten en dertien ongelukken zijn (=telkens ander werk doen maar er bij geen van allen iets terecht brengen)
  22. voor elke spijker een gat weten (=voor elk probleem een oplossing weten)
  23. voor ieder gat een spijker hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
  24. voor elke naald een draad hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
  25. leven als vrienden en rekenen als vijanden (=vriendelijk met elkaar omgaan uit een soort van formaliteit maar eigenlijk helemaal niet zo op elkaar gesteld zijn)
  26. hoe later op de avond, hoe schoner volk. (=vriendelijke of juist schertsende verwelkoming van late bezoekers)
  27. in nood leert men zijn vrienden kennen (=wanneer men in de problemen zit wordt duidelijk welke vrienden daadwerkelijk iets voor je willen betekenen)
  28. twee joden weten wat een bril kost (=we hoeven elkaar niets wijs te maken)
  29. weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)
  30. ongenode gasten zet men achter de deur (=wie niet welkom is, laat men niet binnen of laat men zo lang mogelijk wachten)
  31. twaalf ambachten, dertien ongelukken (=wie telkens van beroep verandert, slaagt uiteindelijk nergens in)
  32. tijd is geld (=zaken zo snel mogelijk voor elkaar krijgen is het goedkoopste)
  33. de ene kraai pikt de andere de ogen niet uit (=ze benadelen elkaar niet)
  34. het botert niet tussen hen (=ze kunnen niet goed met elkaar over weg)
  35. als haringen in een ton zitten (=zich erg dicht op elkaar bevinden)
  36. dat is het hele eieren eten (=zo zit de zaak in elkaar.)
  37. dat is het geheim van de mis (=zo zit de zaak in elkaar.)
  38. zo zit de vork in de steel (=zo zit de zaak in elkaar.)

22 dialectgezegden bevatten `elk`

  1. hij gijt om elke klapscheet noar de dokter (=hij gaat om elk wissewasje naar de huisarts) (Westerkwartiers)
  2. hij stijt veur elk kloar (=hij wil iedereen wel helpen) (Westerkwartiers)
  3. hij zit op 'e schopstoel (=hij kan elk moment ontslagen worden) (Westerkwartiers)
  4. ie-erlijk die-eln ik ut mie-este (=elk een helft) (Zeeuws)
  5. ieder pruufke heej zun èège smòkske (=op elk potje past een dekseltje) (Tilburgs)
  6. ieder viswèèf is nòg gin kenòllie (=elk viswijf is nog geen kreng) (Tilburgs)
  7. ielëk op zenen toer ès niks teviël (=elk op zijn beurt zou mooi zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. In alle valle veur (=In elk geval) (Bevers)
  9. in iedergeval is twi mal twie-e hin vuuve (=in elk geval) (Zeeuws)
  10. ip elk potje past er 'n ulleke (=op ieder potje past een deksel) (West-Vlaams)
  11. je kenn'n altied wel 'n stok viend'n om 'n hond te sloag'n (=er is op elk wel wat aan te merken) (Westerkwartiers)
  12. niet elk schot is 'n eendvogel (=men heeft niet altijd succes) (Westerkwartiers)
  13. Niet elk skot is een äntvogel (=Niet alles lukt in een keer) (Kampers)
  14. olles bestaot uut goestn (=elk heeft zijn eigen smaak) (Kortemarks)
  15. op elk potjen past e schefken / schilken (=op ieder potje past een dekseltje) (Wichels)
  16. op ieder potjen past e schefken (=op elk potje past een dekseltje) (Wichels)
  17. t laeve és nen tombola en vae zin de nummerkes (=t leven is een strijdtoneel : elk speelt zijn rol en heeft zijn deel) (Bilzers)
  18. vur ieder hondsgezèik (=voor elk ditje en datje) (Dunges)
  19. we loov'm aan één God, moar eet'n niet uut dezulfe schuddel (=we dienen allen dezelfde God, elk op zijn manier) (Westerkwartiers)
  20. weert 't niet op 't hooi, dan weert 't wel op 't gras (=elk weertype is wel ergens goed voor) (Westerkwartiers)
  21. ze ging om elk wizzewaske noar dokter (=zij ging bij elk pijntje naar de arts) (Westerkwartiers)
  22. zij ging veur elke klapscheet noar dokter (=zij ging voor elk wissewasje naar de arts) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen