24 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `keer`
- aan het verkeerde kantoor zijn (=iemand die je niet kan helpen)
- als een furie tekeergaan (=in razende woede tekeergaan)
- als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd (=wanneer ergens iets voordeligs te verkrijgen valt, loop ik het steevast mis)
- beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald (=je kan beter iets voortijdig stoppen dan doorgaan tot het helemaal verkeerd gaat)
- de mijn is verkeerd gesprongen (=ongeveer als: wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in)
- de muts zich verkeerd staan (=een slecht humeur hebben)
- de omgekeerde wereld (=het tegenovergestelde van wat normaal en logisch is)
- de wal keert het schip (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
- een goeie vis moet drie keer zwemmen (=in het water, in de boter of kookvocht en in de wijn)
- een keer nemen (=een wending nemen, veranderen)
- een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
- een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
- elke medaille heeft een keerzijde (=iets van twee kanten bekijken, aan iedere zaak zitten twee kanten, vaak een positieve en minder positieve kant)
- er mankeert iets in zijn bovenkamer (=hij is niet goed bij zijn verstand)
- gedane zaken hebben geen keer (=wat voorbij is, keert niet meer weer)
- hoe geleerder, hoe verkeerder (=wie te geleerd is mist soms eenvoudig gezond verstand)
- ieder dubbeltje drie keer omdraaien (=zo gehecht zijn aan geld dat men aarzelt bij iedere uitgave)
- iemand op het verkeerde been zetten (=iemand ergens een verkeerde indruk van geven, waardoor hij of zij iets gaat denken wat helemaal niet klopt)
- komen waar de duivel zijn staart keert (=op een zeer onherbergzame plaats aankomen.)
- met het verkeerde been uit bed stappen (=een slecht humeur hebben)
- op het verkeerde paard wedden (=een verkeerde inschatting maken)
- op het verkeerde paard wedden. (=zich misrekenen)
- wie de pastoor niet eert, wie zijn absolutie riskeert (=om je ambitie te bereiken, moet je extra aardig zijn voor de hoge heren)
- zijn rokje gekeerd hebben (=standpunten veranderen)
45 betekenissen bevatten `keer`
- alle tij heeft zijn weertij (=alles heeft een keerzijde)
- als de herder dwaalt dolen de schapen (=als de leider het verkeerd doet weten de mensen die hem volgen niet wat ze doen moeten)
- als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
- eén kwade dag maakt de winter niet. (=als iets verkeerd gaat, hoeft nog niet alles verkeerd te gaan.)
- in de nood eet de duivel vliegen. (=als je in nood verkeert, stel je je tevreden met dingen die je anders zou weigeren.)
- geen spreker die een zwijger verbetert. (=als je niets zegt zeg je niets verkeerds)
- een gegeven paard mag men niet in de bek kijken. (=als men een geschenk krijgt, dan moet men niet zoeken of er hier of daar wat aan mankeert.)
- de kruik gaat zo lang te water tot ze barst/breekt (=als men steeds risico`s blijft nemen, gaat het een keer mis)
- op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
- dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
- driemaal is scheepsrecht (=de derde keer zal je wel gaan lukken)
- de dingen op hun kop zetten (=de dingen verkeerd of omgekeerd bekijken)
- het moeras insturen (=de verkeerde richting op sturen)
- de ossen achter de ploeg spannen (=de zaak verkeerd aanpakken)
- iemand de les lezen (=duidelijk zeggen dat iemand iets verkeerds gedaan heeft)
- het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
- op het verkeerde paard wedden (=een verkeerde inschatting maken)
- het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
- ieder huisje heeft zijn kruisje (=er mankeert overal wel iets)
- huilen als een hofhond (=erbarmelijk tekeer gaan)
- waar de boom gevallen is, blijft hij liggen (=gedane zaken nemen geen keer)
- geen twee deuntjes voor één cent zingen (=geen zin hebben hetzelfde nog een keer te herhalen)
- averechts uitpakken (=helemaal verkeerd aflopen. Tegengesteld uitpakken)
- het dunnetjes overdoen (=het nog een keertje op dezelfde manier herdoen)
- boontje komt om zijn loontje (=hij krijgt wat hij verdient, de gevolgen zal iemand altijd wel een keer moeten gaan dragen)
- een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
- iemand op het verkeerde been zetten (=iemand ergens een verkeerde indruk van geven, waardoor hij of zij iets gaat denken wat helemaal niet klopt)
- niet aan het juiste adres zijn (=iets aan de verkeerde persoon vragen)
- het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)
- een open deur intrappen (=iets doen wat niet nodig is of iets wat al gezegd of gedaan is nog een keer doen)
- het paard achter de wagen spannen (=iets nutteloos doen of verkeerd aanpakken)
- als een furie tekeergaan (=in razende woede tekeergaan)
- beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald (=je kan beter iets voortijdig stoppen dan doorgaan tot het helemaal verkeerd gaat)
- een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (=men maakt geen twee keer dezelfde fout)
- het achterste voor (=omgekeerd)
- in dorso (=op keerzijde)
- de Breeveertien opgaan (=verkeerde dingen doen)
- iets op zijn kerfstok hebben (=verkeerde dingen gedaan hebben)
- wat men aan het zaad spaart verliest men aan de oogst (=verkeerde zuinigheid is niet goed)
- lijnrecht tegenover iets staan (=volledig het omgekeerde zijn of denken)
- de hand over zijn hart strijken (=voor één keer toestaan)
- je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
- gedane zaken hebben geen keer (=wat voorbij is, keert niet meer weer)
- wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
- ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
50 dialectgezegden bevatten `keer`
- 'K goaj olichte ne droai geev'n (=Nog 1 keer en ik zal u een slag geven) (Harelbeeks)
- 'k kan die pint nog nie uitkrijgen (=ik kan mijn glas bier niet in één keer uitdrinken) (Sint-Niklaas)
- 'k rij ne keer toe an terp (=ik ga op café) (Oosteekloos)
- 'n kôw lektj gein vreemdje kaover (=als iemand voor de 2e keer trouwt en er al kinderen zijn) (Weerts)
- 't is kut met pere (ijs en slagroom ) etc. (='t is tien keer niets.) (Utrechts)
- 't kiend met 't badwodder votgooi'n (=in één keer alles weggooien) (Westerkwartiers)
- a' j ' n kearl nödig hebt is heej d' r ook nooit (=heb je hem een keer nodig, is hij er weer niet) (Twents)
- aan alle ding'n komt 'n enne (=ergens moet het een keer ophouden) (Westerkwartiers)
- ai ne keer aon slabbedoirus (=houd eens je mond) (Oosteekloos)
- al mee ne keer (=ineens, plotsklaps) (Aspers)
- alle kérre (=keer op keer) (Bilzers)
- allé tot in den drooij (=tot volgende keer) (Brabants)
- amoal achetrodde (=alles in één keer) (Kaprijks)
- As HADDE verbij és, kump HEBBE te laot (=Gedane zaken nemen geen keer) (Bilzers)
- as men tante kloete hoch, wor et mene noenk (=gedane zaken nemen geen keer) (Munsterbilzen - Minsters)
- asmen tante kloete ho, worret mene noenk (=gedane zaken nemen geen keer) (Bilzers)
- aye allers mit em uriven / ofurfd (=had jij al een keer met hem een erfenis verdeeld) (Urkers)
- baeter e naachske triëver sloeëpe vür daste zen plannen uitvoers, dan ternoë wakker te liggen asset te laot ès (=gedane zaken nemen geen keer) (Munsterbilzen - Minsters)
- baeter spijt hëbbe van woste waol gedon, dan van woste nie gedon hëbs (=gedane zaken nemen geen keer) (Munsterbilzen - Minsters)
- beder haard bloaz'n as de mond verbraand (=beter een keer te veel gewaarschud) (Westerkwartiers)
- beder twee keer vroagd, as één keer 't spoor biester (=beter een keer teveel gevraagd dan verdwaald) (Westerkwartiers)
- betaul'n: D'n dèdde kieë betaul'n! (=De derde keer betalen (werd gezegd als je iemand 2x kort na elkaar tegen 't lijf liep)) (Lebbeeks)
- Beter ien keer poin as allemaar jeuk (=Door de zure appel heenbijten) (Westfries)
- Better ene ko met 'n beste vlaai, dan 'n hele trop met 'n bult lawaai (=Beter maar een keer raak, dan alleen opschepperij) (Winterswijks)
- Buurmans goed is maar íén keer te koop. (=Nu of nooit!) (zaans)
- d'n uurste keijer (=de eerste keer) (Boakels)
- da he'k 'n moal doane (=dat heb ik een keer gedaan) (Vechtdals)
- da kult oe un keer (=dat breekt je op) (Maas en waals)
- dae kaaktj asof d’r in eine reek hingtj (=hij gaat verschrikkelijk te keer) (Heitsers)
- dat moês tevan koëme
dat wor te verwaachte
dat stond ver de diër (=dat moest een keer gebeuren) (Bilzers)
- de kons de klok nie trègdraeë (=gedane zaken nemen geen keer) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kumpset mèr ès trèghaole (=volgende keer trakteer ik weer) (Bilzers)
- de moes geen aa kie autte graach haole (=keer nooit naar het verleden terug, want daar gebeurt niets!) (Munsterbilzen - Minsters)
- de noaste kier (=de volgende keer) (Eekloos)
- de noste kieër (=de volgende keer) (Meers)
- de pestoeër duit ouch gein twieë mèsse väör ’t zelfdje geldj (=als er één keer iets gezegd wordt, is het genoeg; je moet beter opletten als je iets niet de eerste keer meekrijgt) (Heitsers)
- dees reis betaal ich (=dit keer betaal ik (bijv. bij een rondje)) (Heitsers)
- Dees reis höbs te pech (=Deze keer heb je pech) (Gelaens (Geleens))
- den dèërde kieër is trekteern (=iemand twee keer tegenkomen) (Kaprijks)
- den derde keir dat ich vër ët zinge de kërk autgoeng, moch ich nimei bènne en dan bèn ich noë ën aander kërk op zik gegon (=toen ik me de derde keer terugtrok, mocht ik niet meer binnen en ben ik op zoek gegaan naar een andere) (Munsterbilzen - Minsters)
- derde kieëre sloa boete (=derde keer trakteren) (Waregems)
- det laps se mich geine twieëdje kieër (=dat moet je niet nog een keer proberen) (Heitsers)
- die ken onthold'n van twaalf uur tot de middag (=die heeft een geheugen van drie keer niks) (Westerkwartiers)
- dizze reis niet (=deze keer niet) (Westerkwartiers)
- doet ne kier zelve (=doe het een keer zelf) (West-Vlaams)
- e flutsje van ne ceins (=twee keer niets) (Vels)
- eders kieër (=iedere keer) (Heitsers)
- één keer doen is beder as twee keer beloov'm (=je beloften moet je waarmaken) (Westerkwartiers)
- één keer stool'n, altied 'n dief (=men wordt tot aan zijn dood aan zijn fouten herinnerd) (Westerkwartiers)
- een schete iejn een flesse (=twee keer niks) (Brakels)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen