Spreekwoorden met `op de`

Zoek


162 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `op de`

  1. alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
  2. als een bok op de haverkist (=wakend om de gelegenheid niet te laten voorbijgaan)
  3. als klap op de vuurpijl (=een verrassing)
  4. apen en beren op de weg zien (=bezwaren zien)
  5. armoe op de stal is armoe overal (=met te weinig dieren in de stal kun je geen geld verdienen)
  6. beurs op de knip / Hand op de knip (=geen geld (meer) uitgeven)
  7. dat houdt me op de been (=dat zorgt ervoor dat ik door kan blijven gaan; daardoor houd ik het vol)
  8. dat staat op de agenda (=dat gaat nog gebeuren; dat gaat nog besproken worden)
  9. de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat)
  10. de bout op de kop krijgen. (=een geschil verliezen)
  11. de drie h s op de rug hebben (=vast zitten, niet weg kunnen komen)
  12. de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
  13. de hand op de knip houden (=zuinig zijn)
  14. de juiste man op de juiste plaats zijn (=zeer geschikt zijn voor het werk)
  15. de kap op de tuin werpen (=zijn priester- of kloostergelofte verbreken)
  16. de kurk waarop de zaak drijft (=de basis (steun) van het geheel)
  17. de poes op de bak zetten. (=urineren)
  18. de proef op de som nemen. (=iets uitproberen.)
  19. de puntjes op de i zetten (=de details erbij zetten - orde op zaken stellen)
  20. de rechte man op de rechte plaats (=de juiste man voor de juiste taak)
  21. de sleutel op de doodskist leggen (=een erfenis weigeren)
  22. de spijker op de kop slaan (=de kern van de zaak benoemen)
  23. de vinger op de wond leggen (=precies aangeven waar het probleem zit)
  24. dwazen en gekken schrijven hun namen op deuren en hekken (=dwazen doen gekke dingen)
  25. een aap op de schouder hebben (=een probleem hebben waar je niet vanaf komt.)
  26. een bril op de neus krijgen (=moeten gehoorzamen aan iemand)
  27. een deksel op de kop hebben (=de verantwoordelijkheid voor iets nemen)
  28. een pleister op de wonde leggen (=iets troostends aanbieden)
  29. een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
  30. een veer op de hoed steken (=een compliment geven/krijgen)
  31. een zalfje op de wond (=iets dat het leed verzacht)
  32. er zijn kapers op de kust (=er zijn er die willen meeprofiteren)
  33. gauw op de teentjes getrapt zijn (=erg gauw boos en beledigd zijn)
  34. gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen (=dwazen doen gekke dingen)
  35. haar op de tanden hebben (=van zich af kunnen bijten)
  36. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  37. het hart op de goede plaats hebben (=een oprecht en menslievend karakter hebben)
  38. het hart op de lippen hebben (=over zijn emoties durven praten - alles zeggen wat men denkt)
  39. het hart op de rechte plaats hebben (=eerlijk zijn)
  40. het hart op de tong dragen (=direct zeggen wat iemand denkt, ongeacht of dat slim is of niet)
  41. het hart op de tong hebben. (=zeggen wat je er van vindt)
  42. het hooi op de gaffel krijgen (=het wel gedaan krijgen)
  43. het is krabben op de naad (=het eten is op)
  44. het mes op de keel zetten (=onder sterke druk zetten)
  45. het op de heupen hebben (=slecht gehumeurd, op geestdriftige wijze iets doen, zenuwachtig, verstoord zijn)
  46. het op de klompen aanvoelen (=achterafgepraat - Dat had men kunnen weten)
  47. het op de lippen hebben (=het net willen zeggen)
  48. het op de zenuwen hebben (=zenuwachtig zijn)
  49. het water komt op de dijk. (=de tranen komen op)
  50. het zijn niet allen jagers die op de hoorn blazen. (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)

33 betekenissen bevatten `op de`

  1. er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
  2. goed voorgaan doet goed volgen (=als je zelf op de goede manier handelt, nemen anderen dat vanzelf over)
  3. goed voorbeeld doet goed volgen (=als je zelf op de goede manier handelt, nemen anderen dat vanzelf over)
  4. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  5. iets/iemand in de gaten hebben/krijgen (=doorkrijgen hoe dingen in elkaar steken of zicht houden op de situatie)
  6. eerlijk duurt het langst (=een leugen komt op den duur altijd uit, maar de waarheid blijft altijd waar)
  7. een vlek op het blazoen (=een smet op de reputatie.)
  8. geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)
  9. het dunnetjes overdoen (=het nog een keertje op dezelfde manier herdoen)
  10. het is goed aan hem besteed (=hij verdient het, hij zal er op de goede manier mee omgaan)
  11. iemand in zijn kielwater zeilen (=iemand op de hielen volgen)
  12. iemands geduld uitputten (=iemand op de zenuwen werken)
  13. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  14. de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)
  15. dieven met dieven vangen (=mensen die niet eerlijk zijn of gemeen, moet je op dezelfde manier ook behandelen)
  16. loco citato (=op de aangehaalde plaats)
  17. weten waar Petrus de sleutel had (=op de hoogte zijn van wat niet iedereen weet)
  18. van de bedplank zijn (=op de huwelijksnacht verwekt zijn.)
  19. aan een goed kantoor zijn (=op de juiste plaats zijn)
  20. op je luimen/luipen (=op de loer)
  21. met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden (=op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden)
  22. beidt Uw tijd, duur Uw uur (=op de toren van de Amsterdamse koopmansbeurs)
  23. op den boer (=op den buiten)
  24. hoc loco (=op deze plaats)
  25. op dezelfde voet voortzetten (=op dezelfde manier)
  26. snoeien doet bloeien. (=tijdelijke opofferingen zijn nodig om op de lange termijn te kunnen gedijen en bloeien)
  27. ad fundum (=tot op de bodem)
  28. de spiering doet de kabeljauw afslaan (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
  29. de mossel doet de vis afslaan. (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
  30. roep geen mosselen voordat ze aan de wal zijn (=verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is)
  31. de bodem inslaan (=vernietigen (bv.: de hoop de bodem inslaan))
  32. het Trojaanse paard inhalen. (=ze hebben zichzelf een ramp op de hals gehaald)
  33. de degen/harnas aangespen (=zich op de strijd voorbereiden)

50 dialectgezegden bevatten `op de`

  1. `En aunders ` `Gieen spaunders` (=op de vraag: `hoe gaat het voor de rest met u ` komt het antwoord:`alles gaat goed`) (Lokers)
  2. `In zien vel, es er nog neet geströp is!! ` (=antwoord op de vraag `waar is die en die persoon?? `) (Steins)
  3. 'En pin op de neus geve. (=Tot de orde roepen.) (Zaans)
  4. 'k eure lawijt op de paljée (=ik hoor lawaai boven) (Oudenhoofs)
  5. 'k weete van niet (n) (=ik ben niet op de hoogte) (Waregems)
  6. 'k zat doar met de kroag omhoog en de pest ien (=als men ergens op de tocht zit :) (Westerkwartiers)
  7. 'n Is mé 'n aorige sies (zuid-beveland) (=Hij springt van de hak op de tak) (Zeeuws)
  8. 'n Kiendje póngele. (=Een klein kind op de armen dragen.) (Gelaens (Geleens))
  9. 'n raere drooier (Tholen ) (=Hij spring van de hak op de tak) (Zeeuws)
  10. 'n siepeljangt (Schouwen-Duivenland) (=Hij springt van de hak op de tak) (Zeeuws)
  11. 'n Snee pap mi 'n hoondenaa (=op de vraag `wat gaan we eten` indien er niets is) (Bevers)
  12. 'n steltje op de kast. (=rijkeluiswens (een zoon en een dochter ) ) (Westfries)
  13. 't ân de lat laote schrieve (=op de pof kopen) (Genneps)
  14. 't es gènk (=het spel zit op de wagen) (Brakels)
  15. 't geldj op de struik leggen (=iets niet betalen) (Meers)
  16. 't gesproken dagblad (=het nieuws op de radio) (Turnhouts)
  17. 't gesproken dagblad; de gesproken gazet (=nieuws op de radio) (Geels)
  18. 't Is nog neet waerd dejje 't 'nen ezel in zien oeëre schödtj (=Het heeft niks op de kous) (Weerts)
  19. 't Is van keske schiet (vroeger schoot men met een luchtkarabijn kaarsjes uit op de kermis en kon men een prijsje winnen) (=Iets van weinig waarde) (Beerses)
  20. 't Is zeik op de greep (=Het is niets waard) (Barnevelds)
  21. 't lei gladdjeg (=Het is glad op de weg) (Bodegems)
  22. 't most weer us oorlog worre (=reactie op de vermeende verwendheid van de huidige generatie) (Westfries)
  23. 't sjunste óp de welt (=het mooiste op de wereld) (Kerkraads)
  24. 't smêltj inne moond, wi-j doêvestroont (=het smelt op de tong) (Weerts)
  25. 't spew zit op de woaëne (=er is ruzie van gekomen) (Kaprijks)
  26. 't Trekt a.ltied óp de vörste mök (=De voorloper krijgt de klappen) (Genneps)
  27. 't vleugent kind (=Oorlogsgedenkteken op de Kalkmarkt) (Tiens)
  28. 't was moar 'n drupke op de gloei'nde ploat (=de geboden hulp was bij lange na niet toereikend) (Westerkwartiers)
  29. 't wirkt op mijn kluute (=het op de zenuwen krijgen) (Gents)
  30. ‘t most wa kostn (=er is niet op de kosten bespaard) (Kaprijks)
  31. ‘t sa nog nie sijn (=de nagel op de kop) (Kaprijks)
  32. ’t er és nen donderstieën gevallen op Jef zén skuur (=de bliksem is ingeslagen op de schuur van Jef) (Meers)
  33. ' t spélkë zit op dë wôagël (=het spel zit op de wagen) (Millers)
  34. a droetj lek ne noan op de kerktoeren (=naar de mond praten) (Herns (Herne, VL-B))
  35. a ee bloër'n op zèn leppen van de kèusser'n (=hij heeft blazen op de lippen van de koorts) (Meers)
  36. a woenjt op ’t oeëgste/d' oeëgste verdiep (=hij woont op de hoogste verdieping) (Meers)
  37. a zitj op 't fintrek (=hij zit op de wc) (Meers)
  38. a zitj op 't gemak (=hij is op de wc) (Meers)
  39. a zitj op de zille van de veerdeer (=nog een week wachten en het is aan ons) (Ninoofs)
  40. A-j ' t platte van de voeten maar onder joe ollen (=Blijf met de voeten op de grond staan wees verstandig en nuchter blijven) (Giethoorns)
  41. A'j 't platte van de voeten maar onder joe olln (=Blijf met de voeten op de grond staan, , nuchter blijven) (Giethoorns)
  42. A'j er now ies goed an toekomen (=op de keeper beschouwd, serieus bekeken.) (Giethoorns)
  43. aane körse gaon (=op de versiertoer gaan) (Weerts)
  44. ach dè ies zôn zuut programma op de tillevisie. (=ach, dat is zo'n zoet programma op de televisie) (Kaatsheuvels)
  45. ae wit van toet'n of bloaz'n / noch bloaz'n (=hij is totaal niet op de hoogte / weet er niets van af) (Wichels)
  46. aentjes en oentjes (=vogeltje op de kruk) (Zeeuws)
  47. Al skait ie op de rand vamme bord, as't 'r maar niet in komt (=wat hij doet interesseert me geen ene zak pis) (Westfries)
  48. al skait ie op de rand vamme bord, ast 'r maar niet inkomt (=wat hij doet dat skilt main gien iene zak pis) (Westfries)
  49. Allei, cirkulei, d'eraf of 'k zet oe deroep! (=Vooruit, rij door, ga van dat (voetpad), of ik zet je op de bon!) (Antwerps)
  50. allemael zeik op de schup (=gezwets in de ruimte) (Betuws)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen