Spreekwoorden met `maar`

Zoek


79 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `maar`

  1. als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
  2. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  3. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  4. de druiven zijn zuur (zei de vos maar hij kon er niet bij) (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
  5. de geest is gewillig maar het vlees is zwak. (=geef niet toe aan verboden verleidingen)
  6. de Hebreeërs bouwden het, maar de Egyptenaren hebben het. (Exodus 1:11-14) (=het vuile werk door anderen opknappen en het resultaat zelf pakken)
  7. de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
  8. de klok luiden maar niet schaften (=wel beloven maar niet doen)
  9. de leer veroordelen maar de leraar sparen (=de wortel van het probleem niet aanpakken)
  10. de man wel, maar het paard niet (=niet helemaal eerlijk zijn)
  11. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  12. de pijp aan maarten geven (=sterven, ermee ophouden)
  13. de pijp aan maarten geven. (=er definitief mee stoppen)
  14. de wereld is een pijp kaneel ieder likt eraan maar krijgt niet veel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  15. de wolf/vos ruilt wel van baard maar niet van aard (=het karakter van de mensen verandert nooit)
  16. doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. (=blijf vooral normaal doen)
  17. doe wel naar mijn woorden, maar ziet niet naar mijn daden (=ik geef raad waar je je het beste aan kan houden, maar ik doe het zelf niet)
  18. een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil (=weerspreuk)
  19. een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
  20. een goed verstaander heeft maar een half woord nodig (=voor een goed verstaander is een kleine aanwijzing genoeg)
  21. een snijder heeft maar een darm. (=spotternij van boeren, die veel meer eten dan de kleermaker.)
  22. een stadspraatje duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  23. een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken (=mensen veranderen zelden echt)
  24. er is maar een f in het abc (=het juiste midden vinden, is moeilijk)
  25. er is maar een grote mast op een schip (=er is er maar één de baas)
  26. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  27. gooi het maar in je pet (=er komt niks van in)
  28. hebben is hebben maar krijgen is de kunst (=iets hebben is goed, maar iets bijkrijgen is beter)
  29. het grootste mirakel duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  30. het is alle dagen visdag maar geen vangdag (=als de buit of vangst tegen valt)
  31. het is een slechte bruiloft waar maar één bruid is. (=op bruiloften worden vaak nieuwe relaties gevormd)
  32. het is een slechte muis die maar een hol heeft (=je doet er best aan een alternatieve oplossing achter de hand te hebben)
  33. het is maar een strovuurtje (=het ziet er erg uit, maar het is snel voorbij)
  34. het is maar een weet (=als het eenmaal bekend is, is het niet moeilijk meer)
  35. het is maar hoe de kaarten vallen (=het hangt van het lot af)
  36. het is niet om de knikkers maar om het recht van het spel (=het is niet voor persoonlijk voordeel, maar omwille van de rechtvaardigheid)
  37. het maar in het midden laten (=niet argumenteren)
  38. het scheelde maar een haartje (=dat ging maar net goed)
  39. het zal je kind maar wezen (=je zal er maar voor op moeten draaien)
  40. hij droomt van schol maar eet graag platvis (=hij verwacht te veel)
  41. hij geeft niet om wiens huis in brand staat, als hij zich maar aan de gloed kan warmen (=overal voordeel uit halen, ongeacht gevolgen voor anderen)
  42. ik zoek het paard, maar ik zit erop. (=iets zoeken waar je heel dichtbij bent)
  43. in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
  44. je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
  45. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  46. je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. (=men moet goed voor het personeel zijn.)
  47. je mag wel alles eten, maar niet alles weten. (=ik hoef je niet alles te vertellen.)
  48. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  49. je zult ze maar de kost moeten geven (=het zijn er veel (mensen))
  50. kallen is mallen maar doen is een ding (=je kan het beter doen dan er altijd maar over blijven praten)

140 betekenissen bevatten `maar`

  1. distels breken is distels kweken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  2. distels maaien is distels zaaien (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  3. distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  4. aan het lijntje hebben/houden (=aan de praat houden /  beloven, maar steeds weer uitstellen)
  5. aan de lopende band (=aan één stuk door; steeds maar weer)
  6. vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)
  7. het doel heiligt de middelen (=alle middelen zijn toegelaten, zolang het doel maar bereikt wordt)
  8. de Mammon dienen (=alleen maar belangstelling hebben voor geld)
  9. overdag hebben waar men `s nachts van droomt (=alles zomaar in de schoot geworpen krijgen)
  10. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  11. een vliegende kraai/vogel vangt/vindt altijd wat (=als je er maar op uit gaat, vind je altijd wel wat in je voordeel)
  12. gissen doet missen (=als je niet zeker bent van je zaak maar gokt, gaat het meestal fout)
  13. uitdrogen als een Harderwijker (=alsmaar vervelender worden)
  14. van leugens aaneenhangen (=altijd maar liegen)
  15. armoe met eren kan niemand deren. (=arm zijn is niet erg als je maar eerlijk bent)
  16. breek me de bek niet open (=begin daar maar niet over, want daar kan ik heel veel negatieve dingen over vertellen)
  17. terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
  18. heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in de macht van slechte mensen, dan wordt het alleen maar erger)
  19. twee koetsiers op één dak. (=beter is er maar één baas)
  20. in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
  21. het scheelde maar een haartje (=dat ging maar net goed)
  22. dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
  23. dat was op het nippertje (=dat is maar net gelukt)
  24. het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
  25. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
  26. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  27. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  28. oude wijn in nieuwe zakken (=de zaken zijn anders gepresenteerd, maar niet wezenlijk veranderd)
  29. een zondagse steek houdt geen week (=de zondag is geen werkdag maar de dag des Heeren)
  30. haast je langzaam (=doe het zo snel mogelijk, maar niet sneller (uit het Latijn: Festina lente))
  31. rijd voort maar zie om (=doe verder maar blijf opletten)
  32. rijd voort voerman maar zie om (=doe verder maar blijf wel opletten)
  33. tussen beurs en geweten geplaatst zijn (=een financieel goede - maar misdadige - zaak kunnen doen)
  34. grote parade en klein garnizoen (=een grote vertoning maar niet veel zaaks)
  35. de hoofdvogel schieten (=een hoofdprijs winnen, maar vaak ironisch bedoeld. Letterlijk: de hoofdvogel is de hoofdprijs bij het vogelschieten)
  36. eerlijk duurt het langst (=een leugen komt op den duur altijd uit, maar de waarheid blijft altijd waar)
  37. advocaat van de duivel spelen (=een mening geven waar je het zelf niet mee eens bent, maar die je geeft om reacties uit te lokken)
  38. de mens zal bij brood alleen niet leven. (=een mens heeft niet alleen lichamelijke maar ook geestelijke behoeftes.)
  39. een ongeluk komt te paard en gaat te voet (=een ongeluk is snel gebeurd, maar de gevolgen slepen lang aan)
  40. er is altijd wel ergens een vogel die zingt (=er is altijd wel een lichtpuntje als je maar goed je oren en ogen open zet)
  41. er is maar een grote mast op een schip (=er is er maar één de baas)
  42. er dienen geen twee masten op een schip (=er kan er maar één het bevel voeren)
  43. geen twee kapiteins op één schip (=er moet maar één persoon de leiding hebben, anders gaat het niet goed)
  44. feestelijk danken (=er voor danken maar het zeker niet aannemen)
  45. het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
  46. een heilig boontje zijn (=erg braaf doen, maar niet altijd braaf zijn)
  47. zo wijs als Salomo`s kat zijn (=erg wijs denken te zijn, maar eigenlijk totaal niet zijn)
  48. te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
  49. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  50. het geluk vliegt; wie het vangt die heeft het. (=geluk kan zo maar komen en zo weer gaan)

50 dialectgezegden bevatten `maar`

  1. `'t zal waal oetkome` zag de gek en hae zejdje zaegmael (=je kunt 't proberen, maar het zal niet helpen) (Weerts)
  2. `Aarg geschrouw, mer weinig wol, ` zei de boer en hie had 't vaarke onder 't mes (=Veel geschreeuw, maar weinig wol) (Barnevelds)
  3. `Es` is 'n kròm lètter (=uitspraken die beginnen met het woordje `als` zijn maar veronderstellingen) (Steins)
  4. 'k ben lik 'n flutse (=ik voel me maar zwakjes) (Wevelgems)
  5. 'k ben zoa slap of 'n wisse (=Ik voel me maar flauwtjes) (Hansbeeks)
  6. 'k benne no maor gewillig thuis (=ik ben nog maar net thuisgekomen) (Waregems)
  7. 'k lus dij wel rauw (=kom maar op, ik ben niet bang voor jou) (Westerkwartiers)
  8. 'k mokte moar 'n grapke heur (=ik maakte maar een grapje hoor) (Westerkwartiers)
  9. 'k skou je waer (=kijk maar uit) (Katwijks)
  10. 'k wo nog mo gewillig ... (=ik was nog maar net ...) (Wevelgems)
  11. 'k zal m'n gat maar weer onger min erreme neme (=ik zal maar weer eens aan het werk gaan) (Wierings)
  12. 'k zeg maar niks / antwoord: / Maor God hoort ju bromme . (=ik zeg maar niets.. en dan antwoordt de ander: (maar je denkt het er het jouw van)) (Utrechts)
  13. 'n blankenbergse rekenienge (=een rekening die maar niet afgesloten geraakt) (Brugs)
  14. 'n Kort gebéd en''n lange métworst (=Niet te lang praten maar beginnen) (Genneps)
  15. 'n mens moet doen wat 'er leert het (=handel maar naar eigen inzicht) (Westerkwartiers)
  16. 'n Peerd en un hond hinkt um de stront (=Wanneer een paard of een hond maar iets aan hun poten hebben, lopen ze mank) (Achterhoeks)
  17. 't al kaks zeigen; al kaks zeétte zot zèn ménink (=zich, zogezegd ongewild maar toch met opzet, iets laten ontvallen) (Sint-Niklaas)
  18. 't e 't jiwig leev'n aam'm (=er komt maar geen einde aan) (Wevelgems)
  19. 't Es nie vier de wens, maer vier de cens. (='t is niet voor de wensen, maar voor de centen.) (Genker)
  20. 't es nog ieën'n van zin ieëste brouwk (=Hij is nog maar een beginneling) (Waregems)
  21. 't geld blift ien de wereld, wij goan d'r uut (=men heeft geld nodig maar niet meer dan nodig) (Westerkwartiers)
  22. 't ging 't ene oor ien en 't aaner weer uut (=ze hoorde het best wel, maar vergat het meteen) (Westerkwartiers)
  23. 't Huus is van mi-j, mar 't wief hef de slöttel. (=Het huis is van mij, maar mijn vrouw heeft de sleutel.) (Sallands)
  24. 't is 'n haarde kirrel met 'n zaachte keeskorst (=hij komt hard over, maar innerlijk is hij best aardig) (Westerkwartiers)
  25. 't is 't zulfde goar'n, moar 't zit op 'n aaner klöske (=het is precies hetzelfde, maar toch lijkt het anders) (Westerkwartiers)
  26. 't is d'r moar mondjesmoat (=er is maar amper voldoende) (Westerkwartiers)
  27. 't is maar een schorte griuët (=het is nogal klein) (Kaprijks)
  28. 't is maar viuër de leude (=het is niet serieus bedoeld) (Kaprijks)
  29. 't is mèr 'nnen treej (=het is maar een klein stukje) (Luyksgestels)
  30. 't is moa voe d' oardiegied! (='t Is maar voor de leuke kant ervan!) (Veurns)
  31. 't is moar 'n spultje (=het is maar spel) (Westerkwartiers)
  32. 't is moar krekt hou'st bekiekst (='t is maar net hoe je het bekijkt) (Westerkwartiers)
  33. 't is mor een vloûg (=het is maar een kleine regen) (Sint-Niklaas)
  34. 't is niet soa't 't lykt of skynt, maar soa't min 't sels befynt (=Het is niet zoals het lijkt of schijnt, maar zoals men het zelf ondervindt) (Bildts)
  35. 't is weinig as 't nie 'edeild kan worre en veul as 't nie op kan (=je kunt alles delen, maar kunt ook alles wel op maken) (Nijkerks)
  36. 't is zo heller as wat (=het is zo duidelijk als maar kan) (Westerkwartiers)
  37. 't komt te pjeit ma 't goat te vut (=je hebt het rap zitten, maar je geraakt er niet gemakkelijk van af) (Mols)
  38. 't stond in 't veinsterblad (=Ik weet het, maar ik geef mijn bron niet prijs) (Ninoofs)
  39. 't was eev'm paaz'n en meet'n (=dat paste er maar net in) (Westerkwartiers)
  40. 't was met de hakk'n over de sloot (=het was maar net voldoende) (Westerkwartiers)
  41. 't wos mêr slappe kos (=dat was maar een matige vertoning) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. 't Zakt, Hanne, kokt nog mar 'n eij (na het laten van een boer) (=Het zakt, Hanne, kook nog maar een ei.) (Dinthers)
  43. ‘Je kunt me de bout hachelen!’ . ( je kunt m'n stront eten) (bout drol) (hachelen eten) (=Je kunt het bekijken, je kunt het uitzoeken, zoek het maar uit, doei!!! (negatief0) (Utrechts)
  44. ’t és skuë gerief mur ge meug ‘et nie in uis émmen (='t is een mooie vrouw, maar je mag ze niet in huis hebben (smalend gezegd door mannen over een vrouw, )) (Meers)
  45. "c'est l'oeil qui faut" zèjt de woale (=je moet er maar op komen) (Brakels)
  46. ' k Zèn voesj (=Ik vertrek maar eens) (Antwerps)
  47. ' t Hoes is van mie, mer ' t wief hef' n slöttel (=Ik ben de huiseigenaar, maar m'n vrouw heeft de sleutel) (Twents)
  48. ' t is baut sjakosj (=het is maar niks) (Melseels)
  49. ' t is zo kloar as ' n klondje (=het is zo helder als het maar kan) (Westerkwartiers)
  50. ' t koom geeën end' an (=het blijft maar duren) (Waregems)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen