Spreekwoorden met `laten`

Zoek


83 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `laten`

  1. alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
  2. de boel de boel laten. (=tijdelijk afstand nemen van een lastige situatie of probleem)
  3. de bui over laten drijven. (=niet reageren op een moeilijke situatie)
  4. de hakken laten zien (=zich uit de voeten maken)
  5. de horens laten zien (=zich vijandig tonen)
  6. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  7. de kerk in het midden laten (=bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden)
  8. de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
  9. de kogel door de kerk laten gaan (=de beslissing nemen)
  10. de lip laten hangen (=de moed opgeven, pruilen)
  11. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  12. de rode haan laten kraaien (=iets in brand steken)
  13. de tanden laten zien (=zich heel erg fel verdedigen)
  14. de teugels laten vieren (=een minder streng beleid voeren)
  15. de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
  16. de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
  17. de vogel over het touw laten gaan. (=een kans niet benutten)
  18. de wind niet door de hekken laten waaien (=elke gelegenheid te baat nemen)
  19. denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
  20. denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
  21. een ander liedje laten zingen (=mores leren, van gedacht doen veranderen)
  22. een ei in het nest laten (=iets op voorraad hebben)
  23. een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
  24. een steek laten vallen (=een fout maken.)
  25. een veer (moeten) laten (=met minder genoegen moeten nemen)
  26. er een laten vliegen (=een wind laten)
  27. er geen gras over laten groeien (=onmiddellijk profiteren, uitvoeren)
  28. er geen spaan van heel laten (=iets compleet vernielen)
  29. geen middel onbeproefd laten (=alles proberen om een doel te bereiken.)
  30. genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
  31. het achterste van je tong (niet) laten zien (=zich (niet) meteen laten kennen; (n)iets verbergen)
  32. het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
  33. het er niet bij laten zitten (=niet opgeven)
  34. het hoofd laten hangen (=treurig zijn - het opgeven)
  35. het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
  36. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  37. het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
  38. het maar in het midden laten (=niet argumenteren)
  39. het veulen laten draven. (=gaan plassen)
  40. het zinkende schip verlaten (=ervandoor gaan als de zaak misgaat)
  41. iemand de hielen laten zien (=inhalen of beter presteren dan de ander)
  42. iemand de vrije teugel laten. (=iemand zijn eigen gang laten gaan)
  43. iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
  44. iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
  45. iemand laten barsten (=iemand helemaal niet helpen, aan zijn lot overlaten)
  46. iemand links laten liggen (=doen alsof iemand er niet is, niet bemoeien met iemand)
  47. iets blauw blauw laten (=iets maar laten voor wat het is, er niet meer over praten)
  48. iets langs je (koude) kleren af laten glijden (=ergens niets van aan trekken)
  49. iets laten zwemmen (=er geen aandacht meer aan besteden)
  50. iets links laten liggen (=ergens geen aandacht aan geven)

124 betekenissen bevatten `laten`

  1. distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  2. distels maaien is distels zaaien (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  3. distels breken is distels kweken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  4. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
  5. ruw laten stikken (=aan zijn lot overlaten)
  6. in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
  7. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  8. het doel heiligt de middelen (=alle middelen zijn toegelaten, zolang het doel maar bereikt wordt)
  9. zo vrij als een vogeltje in de lucht (=alles kunnen doen en laten wat iemand wil)
  10. iemand tot op zijn hemd uitkleden (=alles van iemand afnemen, een te hoge prijs laten betalen)
  11. als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
  12. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  13. van leer trekken (=beginnen met vechten, duidelijk laten merken dat iets als vervelend ervaren wordt)
  14. de boer op gaan (=de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen / verdwalen / de stad verlaten)
  15. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  16. in de kerk geboren zijn (=de deur open laten staan)
  17. de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
  18. roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
  19. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  20. de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
  21. zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
  22. scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
  23. het rijk alleen hebben (=doen en laten wat je wil)
  24. de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
  25. je uit de markt prijzen (=door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen)
  26. alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
  27. het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
  28. jezelf op de borst slaan (=duidelijk aan de omgeving laten weten dat men ergens bijzonder trots op is)
  29. eet vis, als er vis is. (=een gunstige gelegenheid moet men niet ongebruikt laten voorbijgaan.)
  30. iemand het voordeel van de twijfel gunnen (=een onzekere factor voor hem zo gunstig mogelijk laten meetellen)
  31. een paar mensen optrommelen (=een paar mensen laten komen)
  32. van de bok (laten) dromen (=een pak slaag (laten) krijgen)
  33. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  34. er een laten vliegen (=een wind laten)
  35. doorgestoken kaart (=er is heel duidelijk iets mis! Hier is getracht om iemand te laten geloven dat er bij toeval iets gebeurt, terwijl het in feite van tevoren gearrangeerd is)
  36. er een plasje overheen doen (=ergens een kleine wijziging in aan (laten) brengen, dat wel duidelijk laat zien dat de afzender iemand van belang is)
  37. een oude vogel is niet licht te vangen. (=ervaren mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
  38. je ziel in lijdzaamheid bezitten (=gelaten het ongelijk verdragen)
  39. in ere houden (=goed onderhouden, niet laten voorbijgaan)
  40. zwijgen in alle talen (=helemaal niets zeggen, niets van zich laten horen)
  41. in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
  42. de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
  43. de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
  44. de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden)
  45. door de zure appel (heen)bijten (=het onaangename doen of over zich heen laten gaan)
  46. iets naar zijn hand zetten (=het precies (laten) doen zoals hij wil)
  47. iets uit het hoofd laten (=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen)
  48. er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
  49. iemand uit bed lichten (=iemand `s nachts laten opstaan)
  50. iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))

50 dialectgezegden bevatten `laten`

  1. 'k go min dochter de noad loaten doen (=ik ga mijn dochter de naaistiel laten leren) (Sint-Niklaas)
  2. 'k zal 't em wal in zijn sause duen (=Ik zal het hem wel heel voorzichtig laten weten) (Lokers)
  3. 'n zoak de grond ienboor'n (=een zaak laten mislukken) (Westerkwartiers)
  4. 'r achterste van je toenge nie loat'n zieën (=zich niet laten uithoren) (Veurns)
  5. 's Mérges zèk de boer : de hoes nie te joëge of te drijve, ve zulle gemêkkelek gedoën krijge.s' Oëves zekter dan : Ver hoeve nimei te jöëge of te drijve, ve zulle toch nimei gedoën krijge (=nooit laten opjutten!) (Bilzers)
  6. 't al kaks zeigen; al kaks zeétte zot zèn ménink (=zich, zogezegd ongewild maar toch met opzet, iets laten ontvallen) (Sint-Niklaas)
  7. 't beste peerd strukelt ok wel es (=ook de beste mensen laten wel eens een steek vallen) (Westerkwartiers)
  8. 't gijt zoas 't gijt (=zaken op 'n beloop laten) (Westerkwartiers)
  9. 't is ne vrouzot (=hij kan geen enkele vrouw met rust laten) (Sint-Niklaas)
  10. 't is vridder of mezelvn (=ik kan het niet laten) (Veurns)
  11. 't Was un rib uit mu lijf. / Ik het um weer flink uit m'n broek laten hange / (=Het heeft mij veel geld gekost...) (Utrechts)
  12. 't Zakt, Hanne, kokt nog mar 'n eij (na het laten van een boer) (=Het zakt, Hanne, kook nog maar een ei.) (Dinthers)
  13. ' kem eur alle oeke van de slopkamer late zieng (=ik he haar alle hoeken van de kamer laten zien, wilde sex gehad) (Antwerps)
  14. ' m Flink uit je broek laten hangen (=Diep in de buidel tasten) (Hendrik-Ido-Ambachts)
  15. ' t stof van tussen a kluete bloeze (=Een scheet laten) (Dendermonds)
  16. A ne ke goe louten betingelen is goe tegent flesoën (=U eens goed laten benetelen is goed tegen de reuma) (Moorsel)
  17. a nie lotten doen (=niet met zich laten sollen) (Meers)
  18. a'j plat könt praoten, mo'j ‘t neet laoten (=als je nedersaksisch kan praten moet je het niet laten) (Achterhoeks)
  19. A'j plat könt proat'n, mu-j 't niej loat'n (=als je plat kan praten moet je het niet laten) (Sallands)
  20. aander vër zen kaar spanne (=anderen voor zich laten werken) (Bilzers)
  21. aandere veur ut keerke spanne (=anderen het werk laten doen) (Mestreechs)
  22. achteruut boer'n (=een windje laten) (Westerkwartiers)
  23. al vèèrig, lót goeën dèèn trein (=alles ingesteld, laten we gaan) (Genker)
  24. an de stutte skudde (=zich laten gelden) (Zaans)
  25. an den oals bringn (=kapot laten gaan) (Knesselaars)
  26. anne van de koesj of trauën (=handen van de koets of trouwen gezegd tegen iemand die een gehuwde vrouw niet ongemoeid wil laten) (Meers)
  27. aortje naor z n vaortje ebbe (=laten zien waar je vandaan komt) (Oudenbosch)
  28. as de piepële hoj aete (=je hebt je weer wat laten wijsmaken) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. as ich tich wor, loeët ich niks doër aste prësessë (=in jou plaats zou ik helemaal niets laten passeren) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. as ie wilt flitsen mot ie de boks, bokse loat`n zakken.* (=als je wilt flitsen dan moet je de broek laten zakkken.) (Twents)
  31. As mijne'n ond zó lillek waar, scheerde ik z'n kont kaol en leerde ik 'm achteruit lòòpe! (=Als ik zo lelijk was als u, zou ik er iets aan laten doen!) (Roosendaals)
  32. assër raengert doen vër waaj daaj van Mëstrich : het loëte valle ! (=als het regent doen we als de Maastrichtenaren : het laten vallen) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. Ast er iet is.....da welle gekreege hemme van ozze lieven hiejer. Dan ist toch wel `TIJD` en een lijf in ozze bloewete. Ge zoo zot mutte zen, oem da deur een aander te loate verkloewete. (=Als er iets is dat we gekregen hebben van onzen Lieven Heer, dan is het toch wel `TIJD` en een lichaam in onzen bloten. Ge zou toch gek moeten zijn, om dat door iemand anders let laten verkloten.) (Geels)
  34. bau ët hat van vol ès, lëp te mond van iëvër (=het is moeilijk niets te laten blijken als je van iets vervuld zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. Ben geen mof (=Werk uit je handen laten nemen, laten overnemen) (Rotterdams)
  36. bendal wiesse (n) appe? (=heb je je al een gebit laten aanmeten?) (Oudenbosch)
  37. Beter in de stad dan in mij gat (=Een scheet laten in het openbaar.) (Bevers)
  38. Beter in de wiede wereld dan in een nauw gat (=Een wind laten) (Giethoorns)
  39. Bisse in de kerk gebaore? (=Deur open laten staan) (Venloos)
  40. Boergondje laeten waai'n (=De zaken op hun beloop laten) (Iepers)
  41. boerke: Da kind moe nog 'n boerke laut'n (=Dat kindje moet z'n maag nog laten keren) (Lebbeeks)
  42. Buite gij, ge betoul gin huisuur. (=Een luide boer of scheet laten) (Bevers)
  43. d r eentje op sokke laote (=zachtjes een scheet laten) (Oudenbosch)
  44. D'n haering over 't hôôd gezaaild (=De kans voorbij laten gaan) (Hoeksche Waards)
  45. d'r eine op zien zök laote kui-jere (=een windje laten) (Weerts)
  46. d'r eine oppe zokke laote kui-jere (=een zacht windje laten) (Weerts)
  47. Da is er een mee ne witte lever (=Zij kan de mannen niet gerust laten (nymfomane)) (Bevers)
  48. da ligt dor weer te raun (=slordig in de weg laten liggen) (Meers)
  49. Dae ging äöver de zök (=Stille scheet laten) (Roggels)
  50. dae hèt zich loeëtë plèkkë (=hij heeft zich laten afzetten) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen