Spreekwoorden met `boeren`

Zoek

11 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `boeren`

  1. als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen, dan nadert het einde der dagen (=sommige mensen veranderen nooit)
  2. boeren en varkens worden knorrend vet (=een boer die klaagt heeft daar wellicht geen reden toe)
  3. boerenverstand (=zonder scholing toch slim zijn)
  4. de domste boeren hebben de dikste aardappelen (=met geluk komt men vaak verder dan met verstand)
  5. een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil (=weerspreuk)
  6. goed boeren / goed geboerd hebben (=succesvol geweest zijn, vooral financieel)
  7. herenzonden boerenleed. (=de gewone mensen boeten voor de fouten van de mensen met macht)
  8. in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
  9. op je boerenfluitjes (=slordig)
  10. wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen (=boeren klagen altijd)
  11. zo vraagt men de boeren de kunst af (=zo verneem je hoe het moet)

7 betekenissen bevatten `boeren`

  1. wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen (=boeren klagen altijd)
  2. in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
  3. elk zijn meug, zei de boer en hij at paardenkeutels in plaats van vijgen. (=boeren zijn koppige mensen die hun eigen zin doen)
  4. men poot de aardappelen wanneer men wil, ze komen toch niet in april (=boerenregel. Aardappelen komen pas in mei uit)
  5. de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
  6. een snijder heeft maar een darm. (=spotternij van boeren, die veel meer eten dan de kleermaker.)
  7. van achter de koeien/ploeg komen (=van boerenafkomst zijn)

33 dialectgezegden bevatten `boeren`

  1. 'n boer'n broen'n stoet'n (=een boeren bruin brood) (Twents)
  2. 'ne boor en 'n vêrreke klage altiêd (=boeren klagen altijd) (Weerts)
  3. ' ne Boor en e vêrke knorre altiêd (=boeren klagen altijd) (Weerts)
  4. As boere nie mer knoaje en pastoers nie mer schojje is de wereld àn 't vergaon (=Als boeren niet meer mopperen en pastoors niet meer bedelen is de wereld aan het vergaan) (Wells)
  5. aste boer niks moet, vertrèk ter hand noch voet (=boeren zijn eigenzinnig) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. boer'n en swien'n word'n knorr'ndeweg vet (=boeren en varkens knorren altijd) (Westerkwartiers)
  7. boeren en vérke knorre altijd (=tevreden zijn is een levenskunst) (Bilzers)
  8. boeren en vèrke knorren hun heil laeve (=landbouwers en varkens zijn nooit tevreden) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. boeren en vêrkë wieëne al knorrend vèt (=aan klagers geen nood) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de dieke oet de dunne raape (=minimaal actief zijn (van boeren in de winter) ) (Hamonter)
  11. de hoes gene grond te hübbe vür ne boer te zin (=Landbouwers zitten in de stal, maar boeren zitten overal) (Bilzers)
  12. de hoes gene grond te höbbe vür ne boer te zin (=lomperiken zijn ook boeren) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. Die boeren van over 't woater (=Mensen van overschelde, ten Ede, Laarne-Kalken) (Wetters)
  14. die van de klei vrije nie mee die van ut zaant (en aandersom ok nie) (=boeren uit de polder mengen niet met zandboeren) (Oudenbosch)
  15. ge zèet nog dommer as 't pèerd van Christus / as de boeren van Olen / te dom om de boer'n 't 'elpen te donderen (=Je bent zo dom als een ezel) (Wichels)
  16. geeft da zwijn nog nen oaker (=na wat luidruchtig boeren) (Waregems)
  17. Grotter boeren of nun bok houen (=Als je twijfelt) (Brabants)
  18. Had den boer nie gescheten, den had de sinjoor gin eten (=Stedelingen gaan om eten bij de boeren (oorlogstijd)) (Bevers)
  19. huit, zuit, smuit, zeggen de boeren van huirtuit (=hout, zout, smout zeggen de boeren van Herenthout) (herenthouts)
  20. laet de boeren mar dorsen (=gezegd als men zich ergens niets van aan moet trekken) (Huizers)
  21. laut de boeren mau dessen (=laat maar, het komt wel goed) (Maldegems)
  22. lot de boeurrekes mo dessen (=ik zit hier op mijn gemak,ik heb het hier goed, laat de anderen maar werken (letterlijk: laat de boeren maar dorsen)) (Overijses)
  23. ne boern broen' n stoet' n in ne toet' n (=een boeren bruin brood in een zak) (Twents)
  24. nieuwe petaten en zoute vis - eten de boeren at kerremis is (=nieuwe aardapplelen) (Zeeuws)
  25. nieuwe petaten en zoute vis eten de boeren at kerremis is (=kerremis) (Zeeuws)
  26. o Kalken niet gescheten o Laerne geen eten (=uitdrukking om aan te duiden dat er in Kalken voornamelijk boeren woonden en in Laarne voornamelijk fabrieksarbeiders) (Kalkens)
  27. oeans as boern (=wij als boeren) (Zeeuws)
  28. van het bed op 't stroj kómme (=achteruit boeren) (Genneps)
  29. ze krijge hieën van de zörge (=de boeren zien af als de beesten) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. zèn maug kieërt (=een boer laten, boeren) (Meers)
  31. zèn skelf skijtj in (=boeren) (Meers)
  32. zèn skelf skijtj in, zijn skelf zakt in (=een boertje laten, boeren) (Meers)
  33. zèn skelf zakt in (=boeren) (Meers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen