Spreekwoorden met `hal`

Zoek


84 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hal`

  1. alles door het halsgat jagen (=alles opmaken aan eten en drinken)
  2. alles over de vloer halen (=alles verplaatsen)
  3. anderhalve man en een paardenkop (=weinig aanwezigen)
  4. bakzeil halen (=toegeven dat je ongelijk hebt / aanzienlijk minder hoge eisen stellen dan je eerder deed)
  5. beter een blind paard dan een leeg halster. (=beter iets dan niets)
  6. beter een half ei dan een lege dop (=beter iets dan helemaal niets)
  7. beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald (=je kan beter iets voortijdig stoppen dan doorgaan tot het helemaal verkeerd gaat)
  8. bijna is nog niet half en een koe is nog geen kalf (=iets bijna hebben is hetzelfde als iets helemaal niet hebben)
  9. boven water komen / boven water halen (=tevoorschijn komen / tevoorschijn halen, verschijnen, opduiken)
  10. de buikriem/broekriem aanhalen (=spaarzamer worden)
  11. de kastanjes voor iemand uit het vuur halen (=voor iemand anders het gevaarlijke werk of een lastig klusje doen)
  12. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  13. de lijn/teugels aanhalen (=strenger worden)
  14. de riem toehalen. (=minder eten.)
  15. de rotte appels uit de mand halen (=de minder getalenteerde personen wegsturen, de minder goede dingen sorteren van de goede dingen)
  16. de scherpe kantjes er van afhalen. (=iets verzachten of minder extreem maken)
  17. de schouders ophalen (=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)
  18. de strop om de hals doen (=iemand in uiterste problemen brengen)
  19. de woorden uit de mond halen/nemen (=zeggen wat de ander ook net wou zeggen)
  20. door de molen halen (=een zeer uitgebreide procedure doen ondergaan)
  21. een brutaal mens heeft de halve wereld (=iemand die wat durft te zeggen krijgt het meestal wel voor elkaar)
  22. een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
  23. een frisse neus halen (=naar buiten gaan)
  24. een goed begin is het halve werk (=een goed begin vergroot de kans op een goede afwerking)
  25. een goed verstaander heeft maar een half woord nodig (=voor een goed verstaander is een kleine aanwijzing genoeg)
  26. een oud paard van stal halen. (=oude argumenten opnieuw gebruiken)
  27. een Pyrrhusoverwinning behalen (=winnen wat zoveel heeft gekost dat je de volgende ronde niet meer aan kan)
  28. een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
  29. een vette bek halen. (=goed eten, vooral frituur)
  30. een visje verschalken (=een kleinigheid meepikken)
  31. een wit voetje halen (=een goede indruk maken bij de leider(s))
  32. een zeperd halen (=afgaan)
  33. een zweetje op iets halen (=zich ergens fel voor inspannen)
  34. er een halszaak van maken (=iets heel erg aantrekken en ernstig nemen)
  35. eruit zien om door een ringetje te halen (=er keurig uitzien)
  36. fris gewaagd is half gewonnen (=de moedigste heeft de meeste kansen om iets te winnen)
  37. gedeelde smart is halve smart (=als je over problemen praat, dan kan je het makkelijker verwerken / door de problemen/ellende van een ander is het gemakkelijker de eigen problemen/ellende te dragen)
  38. goed begonnen is half gewonnen (=wat niet aangevangen wordt komt ook nooit af. / Wanneer het begin van iets goed is, is de kans groter dat het goed eindigt)
  39. goed gereedschap is het halve werk (=door de juiste hulpmiddelen te gebruiken wordt het karwei snel geklaard)
  40. gouden appels op zilveren schalen (=iets is erg prachtig/goed/verstandig (verwoord))
  41. halfjes en motregen dringen door. (=ook van kleine beetjes wordt je dronken)
  42. hals over kop (=ondoordacht snel)
  43. het beste paard van stal halen (=het beste wat men heeft bovenhalen)
  44. het hart ergens aan ophalen (=ergens van genieten)
  45. het laken door het oog van de schaar halen. (=een deel voor jezelf houden.)
  46. het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
  47. het Trojaanse paard inhalen. (=ze hebben zichzelf een ramp op de hals gehaald)
  48. het vel over de oren halen/trekken (=geld afpersen)
  49. het voor de deuren van de hel weghalen. (=ergens veel moeite voor doen)
  50. het zeil (hoog) in de top halen (=een grootse vertoning weggeven)

53 betekenissen bevatten `hal`

  1. waar aas is vliegen kraaien (=als er iets te halen valt staat iedereen vooraan)
  2. ratione officii (=ambtshalve)
  3. ex officio (=ambtshalve)
  4. het is kwaad kammen daar geen haar is. (=bij arme mensen valt niets te halen)
  5. met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen)
  6. de ene pijl de andere nazenden (=een dwaze of nutteloze daad herhalen)
  7. de eerste klap is een daalder waard (=een goed begin is het halve werk)
  8. iemand een poets bakken (=een grap met iemand uithalen)
  9. een kring om de zon brengt water in de ton. (=een halo rond de zon voorspelt meestal regen)
  10. een oud paard hoort graag het klappen van de zweep. (=een oud persoon hoort graag verhalen over het oude vakmanschap)
  11. een geeltje van de plank nemen (=een oude preek herhalen)
  12. honoris causa (=eershalve)
  13. de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
  14. je schaapjes scheren (=er de winst uithalen)
  15. er een slaatje uit slaan (=er een voordeeltje uit halen)
  16. je kunt van een kale kikker geen veren plukken (=er valt niets te halen bij iemand die niets heeft)
  17. van een kale kip kun je niet plukken (=er valt niets te halen bij iemand die niets heeft)
  18. er een melkkoetje aan hebben (=er veel voordeel uit kunnen halen)
  19. geen twee deuntjes voor één cent zingen (=geen zin hebben hetzelfde nog een keer te herhalen)
  20. de lade lichten (=geld uit de lade halen)
  21. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
  22. mezzo piano (=half zacht)
  23. het beste paard van stal halen (=het beste wat men heeft bovenhalen)
  24. iemand op de hak nemen (=iemand er tussen nemen (grap uithalen) of spottend over iemand praten)
  25. met de haren erbij slepen (=iets erbij halen dat er niets mee te maken heeft)
  26. geen oortje kunnen schelen. (=iets onbelangrijk vinden (oortje = ± een halve cent))
  27. naar iets vissen (=iets trachten te achterhalen)
  28. in troebel water is het goed vissen (=in tijden van onlust of oorlog kan men gemakkelijk voordelen halen)
  29. iemand de hielen laten zien (=inhalen of beter presteren dan de ander)
  30. verplant geen oude bomen (=je moet geen oude mensen uit hun vertrouwde omgeving halen)
  31. onder iemands duiven schieten (=klanten van een ander overhalen om klant te worden bij jou)
  32. met een half oor (=maar half luisterend)
  33. op geen stukken na (halen) (=met grote achterstand iets niet halen)
  34. iemand een hak zetten (=met iemand een gemene streek uithalen)
  35. iemand in de boot nemen (=met iemand een grap uithalen)
  36. iemand in het ooitje nemen (=met iemand een grap uithalen of voor de gek houden)
  37. met spek vangt men muizen (=met veel vrijgevigheid kan men iedereen overhalen)
  38. wijze raad Is halve daad. (=met verstandig advies ben je al halverwege om succesvol te zijn)
  39. een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
  40. Parijs is wel een mis waard (=om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten)
  41. hij geeft niet om wiens huis in brand staat, als hij zich maar aan de gloed kan warmen (=overal voordeel uit halen, ongeacht gevolgen voor anderen)
  42. een kaars voor de duivel branden (=slechte daden goedpraten omdat er je er voordeel uit kan halen)
  43. altijd hetzelfde deuntje zingen (=steeds weer hetzelfde herhalen)
  44. boven water komen / boven water halen (=tevoorschijn komen / tevoorschijn halen, verschijnen, opduiken)
  45. je voelhorens uitsteken (=trachten te achterhalen)
  46. twee ruggen uit een varken willen snijden (=uit één ding dubbel het voordeel willen halen)
  47. van twee walletjes eten (=van verschillende kanten voordeel behalen (negatief))
  48. mensen vertellen veel op een zomerse dag. (=verhalen kloppen niet altijd)
  49. wie in een boomgaard werkt mag er uit eten / van de druiven eten. (=voordeel halen uit je werk.)
  50. munt uit iets slaan (=voordelen halen uit)

Eén dialectgezegde bevat `hal`

  1. hal in de grond (=Vorst in de grond) (Hoogeveens)



Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen