Spreekwoorden met `zijn broek`

Zoek

2 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zijn broek`

  1. aan zijn broek krijgen (=ermee opgescheept worden)
  2. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)

48 dialectgezegden bevatten `zijn broek`

  1. 't stoa woadre in zijne keldre (=zijn broek is te kort) (Ursels)
  2. 't stoa woater ih' zijne kaawdere (=zijn broek is te kort) (Eekloos)
  3. 't stoa woater in zijne kelder; zein broek ë onder den tram gezétne (=zijn broek is te kort) (Oudenaards)
  4. 't stoa woatre in zijne keldre (=zijn broek is te kort) (Waregems)
  5. A ee woeëter in zanne keljer (=zijn broek is te kort) (Ninoofs)
  6. A lupt oep smirrekes (=zijn broek is te kort) (Mechels (BE))
  7. ajei woater in zaane kelder (=zijn broek is te kort) (Niels)
  8. ajei woater in zanne kelder (=zijn broek is veel te kort) (Niels)
  9. asofter én zen broek ho (ch) gezeek (=alsof hij in zijn broek had geplast) (Bilzers)
  10. Bockstoeël es doeë (=zijn broek is te kort) (Ninoofs)
  11. broeksje, woa goaj mé da vintje (=zijn broek is veel te groot) (Lichtervelds)
  12. d'er leit moor in tkesjken (=hij heeft in zijn broek gedaan) (Denderleeuws)
  13. dae hèt de vlag authange (=zijn hemdsslip hangt uit zijn broek) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dae hèt niks èn de kop, mér waol alles èn de broek (=hij heeft zijn verstand in zijn broek zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. dae zën broek ès ook op vëkanse (=zijn broek had een heel stuk onder zijn gat) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. de wolke hange¨liëg ' t zal nog goan regene (=als bij iemand het kruis van zijn broek te laag hangt) (Antwerps)
  17. Doar ee 't ij zijn broek aan gescheurd (=Daar heeft hij verlies aan geleden) (Hansbeeks)
  18. è ee woadder in zijne kewdre stoan (=zijn broek is te kort) (Kaprijks)
  19. ei èèt woeter in zèè keljer (=zijn broek is te kort) (Hals)
  20. ei lietem uit zijn broek angen. (=Hij was verontwaardigd.) (Clings)
  21. eit wauter in zenne kelder (=zijn broek is te kort) (Opwijks)
  22. Er sta water in zoune kelder (=zijn broek is te kort) (Mechels (BE))
  23. ga mut nog gon hoewe zejker (=iemand die zijn broek heeft laten open staan) (Ransts)
  24. hae bèdde tottër zwèdde (=hij deed bijna in zijn broek) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. Hae heet veul wauwel inne bóks (=zijn broek is hem veel te groot) (Kinroois)
  26. hae hèt wotter ènne kaller (=zijn broek is te kort) (Bilzers)
  27. hai fietst mi nu zeimlere lap in zun bôks, tiggen d'n blikhers (=hij fietst met een zeemleren lap in zijn broek (tegen schrale billen) ) (Boakels)
  28. het kleen hèt ne graute desëm èn zën broek (=het kleintje heeft in zijn broek gekakt) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. Hij hee water in zijnen kelder, hij hee onder den tram gelegen (=zijn broek is te kort) (Wetters)
  30. ij ad beter in zijn broek kunnen schijten (=hij had beter niet kunnen trouwen) (Graauws)
  31. ij oa beeder in zijn broek gescheedn (=dat had hij niet mogen doen) (Kaprijks)
  32. ijeet de vlag uit (=zijn hemd komt uit zijn broek) (Oudenbosch)
  33. in lee wor da den nond zen broek afdee (=in lede waar den hond zijn broek af deed) (Leeds)
  34. kelder: Ei èi wauter in zijne kelder (=zijn broek is te kort) (Lebbeeks)
  35. lieën da zijn broek afzakt (=zwaar liegen) (Kaprijks)
  36. moeë d’er nog in zijn (=als iemand zijn broek openstaat) (Kaprijks)
  37. Oi eit in zèn broek gezjikt / E eedem bepist (=Hij heeft in zijn broek geplast) (Aalsters)
  38. Pa hoorde nen stoemmeling oep den trap, pakte ze geweer en schoot in z'n broek (=Vader hoorde een geluid op de trap, nam zijn geweer en trok zijn broek aan) (Antwerps)
  39. slip: Aa slip angd oët, ' t es meire kèrremis (=Als iemands hemd uit zijn broek hangt) (Lebbeeks)
  40. Tegen zijn gat / in zijn broek (=Dat zal niet waar wezen) (Hams)
  41. van zijn brouwk kunde soebe kookn (=zijn broek is al lang niet meer gewassen) (Waregems)
  42. verlies lijden (=er zijn broek aan scheuren) (Lovendegems)
  43. wè zat dun dur zun broek lôope. (=hij zal in zijn broek doen van angst.) (Tilburgs)
  44. zèn broek afsteken (=zijn broek laten zakken) (Meers)
  45. zën broek ès op vëkanse (=zijn broek (polder) is afgezakt) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. zén broek zwaddert on zénnen buik (=zijn broek is veel te ruim) (Meers)
  47. zen hoj es ont dreige (=zijn broek staat open) (Bilzers)
  48. zijn broek opoan (=goed zijn brood verdienen) (Klings)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen